Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1813
(1813)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHistoire des Croisades. Première partie, contenant l'histoire de la première Croisade; par M. Michaud; avec une carte de l'Asie mineure, les plans d'Antioche, de Jérusalem, et ceux des batailles de Dorylée et d'Ascalon. Volume I. A Paris, chez Michaud frères. 1812. 8vo. pp. 575.‘Het tafereel der Kruistogten is buiten twijfel een ten uiterste treffend schouwspel in de nieuwere geschiedenis. De volken van Azië en Europa tegen elkander gewapend, twee godsdiensten elkander aanvallende en het gebied der wereld betwistende, moeten den geschiedschrijver grootsche driften te schetsen en groote gebeurtenissen te vermelden geven. Na verscheidene malen bedreigd te zijn door de Muzelmannen, langen tijd ter prooije geweest te zijn aan derzelver invallen, ontwaakt het Westen eenslags, en | |
[pagina 575]
| |
schijnt, volgens de uitdrukking van eenen Griekschen geschiedschrijver, zich te ontrukken aan zijne grondslagen, om zich over Azië uit te storten. Al de volken verlaten hunne belangen, hunne mededingingen, en zien op aarde niet meer dan ééne landstreek, der roemzucht van overwinnaars waardig. Men zou bijna gelooven, dat er geene stad meer in het heelal besta, dan Jeruzalem, geene andere bewoonbare grond, dan die het graf van Jezus Christus in zich bevat. Al de wegen, die naar de heilige stad voeren, zijn overstroomd met bloed, en vertoonen niets meer dan den roof en de verstrooide brokken der onderscheidene rijken. In deze algemeene beroering ziet men de verhevenste deugden zich paren aan al de wanordes der driften. De Christen-soldaten braveren tevens het gebrek, den invloed der luchtstreek en de vreesselijkste vijanden; in de grootste gevaren, in het midden hunner uitsporigheden en, telkens weer opgewakkerde, verschelen, is niets in staat hunne volharding en hunne onderwerping af te matten.’ Deze aanvang der ontvouwing van het onderwerp door den Schrijver zelv' scheen ons niet ongepast, om beiden eenigzins te doen kennen. Wij voegen daar enkel bij, dat de groote gebeurtenis hier, van den eersten grond af, in het licht gesteld, met blijkbare volledigheid, naauwkeurigheid en oordeel, althans naar het ons voorkomt, vervolgd, en, in dit eerste deel, tot op het einde des zoogenoemden eersten togts, d.i. eenigen tijd na de inneming van Jeruzalem, wordt voortgezet. Buiten tegenspraak had deze onderneming van den Schrijver hare zwarigheid. De zaak der Kruistogten is wel, sedert eenigen tijd, weer meer ter sprake gekomen, nadat inzonderheid de prijsvraag, derzelver gevolg en invloed betreffende, door onderscheidene geleerden, waaronder onze landgenoot regenbogen, zoo keurig is beantwoord geworden. Dit, echter, had slechts verhandelingen, geene eigenlijke geschiedenis opgeleverd. De laatste bestond, onzes wetens, niet, dan van hooge oudheid, en daarmede natuurlijk gepaard gaande ge- | |
[pagina 576]
| |
brekkigheid. Aan berigten, wijders, ontbreekt het niet. Doch, om niet te spreken van de buitensporigheden des bijgeloofs, die dezelven veelal bezwalken, van de gemeene platheid, die er, uit hoofde van den onbeschaafden tijd, heerschen moet, van de onnaauwkeurigheid in zeer vele opzigten, den ongeoefenden in het pennevoeren altijd eigen; de overvloed zelf dier berigten, van Latijnsche, van Grieksche Christenen en Mahomedaansche Arabieren, alle met even vele partijdigheid en verhitting geschreven, en elkander gedurig tegensprekende, maakt de waarheid niet zelden te eenemaal onkenbaar. In hoe verre deze gezamenlijke zwarigheden volkomenlijk zijn te boven gekomen, is eene even moeijelijke beslissing, als deze verwinning zelve moeijelijk moet zijn geweest. Zoo veel, echter, is zeker, dat de onwaarschijnlijkheid, zelfs der ongeloofelijkste voorvallen, hier niemand tegen het hoofd springt; dat partijdigheid voor de eene of andere helft der strijdenden hier nergens zigtbaar is; dat bedaardheid, onbevooroordeeld en verlicht inzigt hier telkens doorstraalt, en, in spijt der afzigtigheid van menig tooneel, en der koude platheid, met welke hetzelve oorspronkelijk is beschreven, hier eene belangrijkheid, levendigheid en aangenaamheid des verhaals heerscht, die zich ook bij den lezer uit enkel vermaak zou moeten aanbevelen. Men schat in de kruishelden het goede, gelijk het verkeerde. Men vermeldt de bedriegelijke wonderen en tastbare bijgeloovigheden, niet om derzelver eigen waarde of minste waarschijnlijkheid, maar om derzelver beslissenden invloed, als kenmerken van den heerschenden geest en treffende bijdragen tot de geschiedenis der menschheid. Veel te uitvoerig is het werk, of liever veel te rijk is het onderwerp, dan dat het zou mogelijk zijn, onzen Lezer een voegzaam uittreksel uit hetzelve mede te deelen. Slechts enkele trekken voor hen, die nog geheel onbekend met den zoogenoemden heiligen oorlog mogten zijn. ‘Van zeer oude tijden af, was niet slechts de begeerte onder de Christenen wakker, om het land van Jezus om- | |
[pagina 577]
| |
wandeling, het land der gewijde geschiedenis en zoo vele wonderen, te zien; maar stelde men er ook al spoedig eene verdienste en bijzondere heiligheid in, hetzelve in bedevaart te bezoeken. Dit bijgeloof, met allen ander, gedurig toenemende, strekte zulk een togt, ook voor de aanzienlijksten, meermalen tot eene gewaande verzoening van de gruwzaamste misdrijven. Toen echter de overwinnende wapenen van Mahomed heel het Oosten verweldigden, en vooral, toen de woeste Turken, als een losgebroken vloed, over deszelfs schoonste landouwen werden uitgestort, hadden de bedevaartgangers, ja al de Christenen en hun godsdienst zelf, in Jeruzalem, als elders, ontzaggelijk veel te lijden. Een gemeene kluizenaar, maar een man van brandende geestdrift, Pieter de Heremiet, zag deze ellende in volle kracht, beloofde den Christenen verlossing en wrake, reisde terug naar Europa, en wist bij geestelijkheid, vorsten en volken zoo veel uit te werken, dat, van tijd tot tijd, meer dan een millioen menschen naar Azië stroomden, om daar meestal eenen ellendigen dood te vinden. Het spreekt van zelve, dat de toestand van Europa hem krachtdadig de hand bood; zijnde de koningen meestal gedrukt door de magt der grooten, dezen, door onderlingen twist, naijver en ongetemd geweld, aan gestadige onrust ter prooije, het volk, dien ten gevolge, diep ongelukkig en berooid, en meest allen met eenen geest van bijgeloovige godsdienstigheid en ruwe krijgshaftigheid, tot brandens toe, bezield. Wat al redenen, om, onder het geleide van den Heer der heerscharen, een beter lot te beproeven! Wat al middelen in de hand der geestelijkheid, om, het zij hun eigen bijgeloof, het zij hunner heerschzucht, of ook - want zeker vormden zij nog het verlichtste deel des volks hunner welmeenende staatkunde, tallooze offers te doen brengen! De eerste hoop, onder geleide van Pieter zelven, ten getale van honderdduizenden, uit vrouwen en kinderen tevens zaamgesteld, bereikte naauwelijks de grenzen van Azië, of werd reeds eene prooi van eigen bandeloosheid, door de volken afgemaakt, wier landen | |
[pagina 578]
| |
zij moesten doortrekken, door gebrek omgekomen, of door den eersten den besten vijand gemakkelijk neergesabeld. De volgende uittogt, daarentegen, van welgeordende benden, onder aanvoering der bekwaamste hoofden, leed wel ontzaggelijk veel, maar werkte niet minder veel verwonderlijks en verbazends uit; den vijand eene groote uitgestrektheid van het schoonste land, en de beroemdste en grootste steden, Nicaea, Autiochië, Jeruzalem, ontnemende. Ook hiertoe werkte gewis de toestand dier staten veel mede. Het rijk van Mahomed was gescheurd en onderling verdeeld; zijne voornaamste opvolgers waren verweekelijkt en verzwakt geworden; vele kleine vorstendommen hadden zich onafhankelijk gemaakt; en over het geheel ontbraken, sedert eenigen tijd, die rust en orde, welke eenen staat vastheid en veiligheid geven. Dan, inzonderheid het vervolg moet ons leeren, dat ook deze voorspoed van geenen duur was.’ Gaarne voegden wij, bij het in den beginne opgehangen tafereel, van den Schrijver ontleend, nu nog een en ander, om den rijkdom dezer geschiedenis aan ware wonderen van geestdrift, aan zeldzame tooneelen vol nimmer geziene woeling, verandering en ontzetting, aan keurige stalen van deugd in de schors des bijgeloofs en ondeugd onder den mantel van godsdienstigheid, in vollen dag te stellen. Doch, wie zou dit nog behoeven?Ga naar voetnoot(*) wie niet liever nog eene en andere der belangrijke aanmerkingen hooren uit het slot des werks, dat - wij hadden dit bijna vergeten te zeggen - ook nog van eenige gewigtige originéle stukken, als pieces justificatives, is voorzien. ‘In de hoogste oudheid had eene dier gemoedsbewegingen, welke zich somtijds van een geheel volk meester maken, Griekenland over Azië uitgestort. Deze oorlog, roemruchtig en rijk in gebeurtenissen, had de verbeelding der | |
[pagina 579]
| |
Grieken in vlam gezet, en werd langen tijd in hunne tempels en op hunne tooneelen in feestelijk aandenken gehouden. Zoo de grootsche herinneringen des vaderlands ons dezelfde geestdrift inboezemden, zoo wij denzelfden eerbied, als de ouden, voor de gedachtenis der vaderen hadden, de verwinning des heiligen lands zou misschien voor ons een even roemrijk tijdsgewricht zijn, als de Trojaansche oorlog voor de volken van Griekenland. Deze twee oorlogen, verscheiden in hunne beweegredenen, bieden bijna dezelfde uitkomsten aan den verlichten beschouwer; de een en de ander leveren belangrijke lessen aan de staatkunde, en doorluchtige voorbeelden aan de dapperheid; de een en de ander hebben nieuwe staten, nieuwe volkplantingen gesticht, en betrekkingen tusschen verwijderde volken daargesteld. Beide hebben eenen kenbaren invloed gehad op de beschaving der volgende leeftijden; beide, eindelijk, hebben grootsche driften, schoone karakters ontwikkeld, en het gelukkigste onderwerp verschaft aan die zanggodin des heldendichts, welke slechts wonderverschijnsels en ongeloofelijke uitkomsten verkondigt. Deze twee gedenkwaardige oorlogen, en de meesterstukken van de dichters, die ze bezongen hebben, met elkander vergelijkende, moet men wijders bekennen, dat het onderwerp van het verlost Jeruzalem wondervoller is dan dat der Iliade. Men kan er bijvoegen, dat de helden van Tasso belangrijker zijn dan die van Homerus, en hunne krijgsverrigtingen minder fabelachtig. De zaak, die Griekenland in het harnas joeg, was van veel minder belang, dan die den kruisheeren de wapenen deed opvatten. Deze hadden zich eenigermate voor de zaak des ongeluks en der verdrukte zwakheid gewapend. Zij gingen eenen godsdienst verdedigen, die hen gevoelig maakte voor rampen, verre van hen geleden, en hun broeders deed vinden in landstreken, hun onbekend. Dit karakter der gezellige vereeniging wordt in geen volksgeloof der ouden aangetroffen. De kruisheeren bieden een ander schouwspel aan, den ouden onbekend; het is de vereeniging der godsdienstige | |
[pagina 580]
| |
nederigheid en der zucht naar roem. De geschiedenis vertoont ons gedurig die zoo fiere oorlogslieden, de schrik van Azië en der Muzelmannen, het overwinnend hoofd in het stof gebogen, en van zege tot zege voortspoedende, omhangen met den zak der boete. De priesters, die hen ten strijde nopen, verheffen hunnen moed niet anders, dan door hun hunne fouten te verwijten. Als zij tegenspoeden ondervinden, verheffen zich duizend stemmen onder hen, ter beschuldiginge van hun eigen gedrag; wanneer zij zegevieren, is het God alleen, die hun de overwinning gegeven heeft, en de godsdienst verbiedt hun, zich daarop te verheffen. Het staat den geschiedschrijver vrij, te meenen, dat dit verschil tusschen de helden der Iliade en die van den heiligen oorlog niet genoeg uitkomt in het gedicht des verlosten Jeruzalems. Men zou den zanger van Rynoud en Godefroy nog een verwijt kunnen doen; de denkbeelden van tooverij en minnarij (galanterie), met welke hij in zijn dichtstuk al te mild is geweest, verdragen zich niet met de waarheid der geschiedenis. De tooverij, welke, in zekeren zin, slechts een ontaard bijgeloof is, dat enkel op kleinigheden doelt, was den kruisheeren weinig bekend. Hun bijgeloof, hoewel grof, had iets edels en groots, dat hen genoegzaam deed naderen tot de zeden van het heldendicht, zonder dat de dichter er iets in te veranderen had; hun karakter en hunne zeden waren deftig en gestreng, en voegden zeer bij de waardigheid eens godsdienstigen tafereels. Het was eerst lang na den eersten kruistogt, dat de tooverij zich ging mengen onder het bijgeloof der Franken, en dat hunne krijgshaftige zeden het bij uitstekendheid heldendichterlijke verloren, dat dezelven onderscheidde, om het romaneske aan te nemen, dat zij in de geschiedenissen der ridderschappe behouden hebben. Het komt ons voor, dat men bij Tasso veeleer de zeden van den tijd vindt, in welken hij schreef, dan die der twaalfde eeuw, het tijdstip der gebeurtenissen, die het onderwerp van zijn dichtstuk uitmaken.’ Deze aanmerkingen, voor den liefhebber der dichtkunst | |
[pagina 581]
| |
en hare geschiedenis bijzonder belangrijk, en tevens uitnemend geschikt om den geest en het karakter des heiligen oorlogs te doen kennen, schenen ons ter overneming ruim zoo gepast, als die, anders hoogstgewigtige, welke den invloed op de volgende eeuwen voor geheel Europa eenigzins breeder in het licht stellen; deels, omdat de boven vermelde verhandelingen dit meesterlijk, zoo wel als opzettelijk, hebben gedaan, als ook, omdat volgende deelen hiertoe welligt nog ruimere gelegenheid zullen aanbieden. |
|