| |
| |
| |
Reizen in den Stillen Oceaan, in de jaren 1800 tot 1804; door John Turnbull. Uit het Engelsch. IIde Deel. Te Dordrecht, bij A. Blussé en Zoon. In gr. 8vo. f 1-4-:
Het is al eenigen tijd geleden, dat wij van het eerste deel dezer Reizen, met oogmerken van handel ondernomen, hebben verslag gedaan. Wij kunnen ook van dit deel zeggen, dat het met gemakkelijkheid geschreven en in het geheel niet onbelangrijk is. Voor hen, in het bijzonder, die de Reizen van cook gelezen hebben, kan het niet dan aangenaam en der moeite dubbel waardig zijn, hunne oude vrienden en kennissen op de Societeit- en Sandwich-eilanden eens wederom te bezoeken, en daarbij op te merken, hoe zij zich thans gedragen, welke veranderingen inzonderheid de omgang met Europeanen enz. op hunne zedelijkheid, hunne beschaving, hun geluk en algeheelen toestand hebben te weeg gebragt. - Over het geheel genomen schijnt men nu, al eenigen tijd, over de onbedorvenheid en onschuld der heele en halve wilden, minder gunstig gedacht te hebben. Turnbull is mede van dit gevoelen, en zijne ondervinding geeft hem daartoe, inderdaad, zeer vele aanleiding en grond. Intusschen meenen wij, dat men in dit opzigt toch altijd behoedzaam moet zijn, om geene voorbarige besluiten te trekken. Immers, hetgeen, zoo wij meenen, forster gezegd heeft, om de algemeene diefachtigheid der Zuidzee-eilanders te verschoonen, is nog al klemmende. Wanneer men de onweerstaanbare verzoeking in aanmerking neemt, om al die vreemde en volheerlijke schatten te bezitten, welke hun eensslags voor de oogen kwamen, dan is het aan kinderen in het verstand waarlijk niet kwalijk te nemen, dat zij alle hunne behendigheid in het werk stelden, om een en anderen, die vaak maar zoo achteloos daarheen lag, van dezelven meester te worden. In het algemeen moest zulk een eensslags bekend worden met al de beschaving en al het bederf van ons werelddeel terstond ongeregeldheid en verbastering ten gevolge hebben. En het is daardoor al spoedig bezwaarlijk te zeggen, welke mate des kwaads in gene oorden wezenlijk gevonden, en welke door ons aangebragt of althans veroorzaakt
is. Zoo veel zal wel waar zijn,
| |
| |
dat de mensch overal mensch is, overal tot het kwade neigt, overal door de verzoekingen meer of min, en op onderscheidene wijzen, bestookt, naar mate daarvan zijnen zedelijken koers gewoon is te rigten. Iets, hetgeen de vernustige wieland, in zijne Geheime geschiedenis van het menschelijk verstand en hart, juist in het voorbeeld van eenen, eerst eenzamen, doch daarna enkel en dubbel verzelden Eilandbewoner, zoo aardig heeft in het licht gesteld.
Doch, laten wij, van deze aanmerkingen afstappende, eenig berigt van het werk zelve geven. Hoe lang dit gedeelte der reize hebbe geduurd, is niet naauwkeurig op te maken. Dat dit echter niet zeer kort zij, blijkt uit de menigte eilanden, die men bezoekt; het opzettelijk vertoeven van den Schrijver op Otahiti, (welk eiland, naar zijne verzekering, even zoo min als Europa berekend is voor de genen, die geen geld of goed hebben,) terwijl het schip een tusschentogtje doet; het wegblijven, ja verongelukken van dat schip, zoodat het volk maar te naauwer nood behouden bij hem weer aankomt, en, na eenig verblijf, ten laatste nog met een vreemd schip naar Port Jackson terug stevent; het naauwkeurig kennen en uitvoerig beschrijven van zaken, personen en gebeurtenissen, enz. enz. Deze optelling doet meteen zien, dat de inhoud van het dunne boekdeeltje waarlijk niet arm is. Wij gaven reeds te kennen, dat de algemeene inhoud een tamelijk zwart tafereel van het zedelijke dezer natiën oplevert. Behalve dieverij, het zij door list of geweld, en inzonderheid eene verschrikkelijke hebzucht en ware gierigheid der koninklijke familie op Otahiti, gaan de oude misbruiken van kindermoord, onmatigheid enz. hier nog veelal in zwang; en de brave en volij verige Zendelingen prediken meest voor doove ooren. (De plotselinge dood van Koning pomarre werd zelfs bijkans, gelijk van andere grooten, aan de gebeden en betooveringen dezer arme lieden geweten, wier toestand, volgens 's Schrijvers eigene betuiging, ‘men ligtelijk kan beseffen, dat, bij zulke vooroordeelen, niet de benijdenswaardigste is.’) Zelfs ten opzigte der beschaving hebben deze, veelal trage en weekelijke, kinderen eener al te milde natuur geene uitstekende vorderingen gemaakt. De Sandwich-eilanders, daarentegen, zijn hun hierin ontzaggelijk verre vooruit. Helaas, dat van het voordeel, dat zij van hunne Eutopische bezoekers getrokken hebben, zoo veel misbruik wordt
| |
| |
gemaakt! De Vorst, die daardoor eene zekere meerderheid op zijne naburen verkregen heeft, brengt hen welhaast te onder, en laat hun, noch op hunnen eigen aangeërfden grond, noch ergens elders, rust. Niets is daarom, bij velen, meer gezocht, dan onze bekende moordtuigen; en niets maken zij liever het hunne, dan de matrozen en soldaten zelven, die zij op allerlei wijze tot zich te lokken en aan zich te verbinden weten. Treffend is, inderdaad, wat wij hier van den Sandwichschen alexander, van zijne veroveringen, van zijne toenemende zeemagt, van zijne vorderingen in de noodzakelijkste deelen van beschaving en welvaart, lezen. En vooral niet minder treffend, of liever roerend, is het beeld eens anderen Konings, door hem welhaast uit zijnen laatsten schuilhoek verjaagd, en intusschen door zijne innemende geaardheid, vooral kenbaar in de ongeloofelijkste verkleving des volks aan zijnen persoon en dienst, een geheel ander lot verdienende. Uit alles schijnt te blijken, dat deze Sandwich-eilanden, door den dood van cook zoo kwalijk berucht, (zij zelven betreuren nog algemeen het voorgevallene met dien voortreffelijken man) welhaast eene rolle onder de zeevarende en handeldrijvende Mogendheden zullen spelen. De Schrijver meent dan ook, dat Christelijke Zendelingen hier beter grond, dan bij de Tahitiërs en andere Societeit-eilanders, zouden aantreffen. Zij zijn, wat hun karakter aangaat, ja, minder zacht, maar in andere opzigten, met name ten aanzien van den kindermoord, boven hen verre te prijzen, en door het voorval bij hunne eerste ontdekking, straks genoemd, te onregt in een algemeen minder gunstig licht geplaatst.
Meer dan deze zeer algemeene trekken van deze Reize kunnen wij niet geven, daar zij tot de eigenlijke Ontdekkingsreizen niet behoort. Bij eenig voortgezet uittreksel, hoe beknopt ook, zou te groote uitvoerigheid, of eene allermoeijelijkste keuze, ons belemmerd hebben. En, daar het geheele werk beknopt is, twijfelen wij niet, of het zal vrij algemeen gelezen worden. Men vergunne ons enkel deze aanhaling:
‘Gedurende ons verblijf onder deze (Societeits) eilanders, hadden wij gelegenheid, twee menschen te zien, die het walgelijkst voorkomen hadden. Het varen melaatschen, die hunne wezenlijke huid geheel schenen verloren te hebben, en het voorkomen hadden, alsof zij van het hoofd tot de voeten geschroeid
| |
| |
waren. Deze ellendigen, in onze oogen niet minder voorwerpen van afgrijzen dan van medelijden, werden van deze arme eilanders in hooge eere gehouden, daar zij priesters waren, en beide voor menschen van geene gewone heiligheid aangezien werden.
Het is ook een der zonderlingste trekken van deze wilde volken, dat hunne Godsdienst niet slechts doorweven is met, maar zelfs geheel zamengesteld schijnt te zijn uit zulke denkbeelden, daar de menschelijke natuur den meesten afschrik van heeft. Het denkbeeld, dat zij zich van eene Godheid vormen, (want zij erkennen allen eene Godheid, dat is te zeggen, eene magt, die boven de natuur gaat) is niet dat van een weldadig Wezen, eenen algemeenen Vader der natuur, eenen Schepper en Weldoener der menschen. Zoo is de God niet der Societeit-eilanden. In tegendeel, het Wezen, dat zij dienen, is een Wezen, daar zij bang voor zijn; een Wezen, dat zij de vernieling van hunne kanoes toeschrijven, de gevaren, ziekten en den dood van hunne Opperhoofden. De ongesteldheden van deze, vooral die van hunne priesters, worden voor iets buitengewoons aangezien, en als het onmiddellijk uitwerksel van de magt hunner Godheden. Deze twee melaatschen konden niet meer geëerd geweest zijn, al waren zij Profeten geweest.
Van dit algemeene kenmerk, dat hunne Godheid het kind is hunner beangste verbeelding, kan men tot het geheel van hunne Godenleer en de eigenschappen hunner Godheden besluiten. Vanhier is het, dat (het denkbeeld van verschrikkelijkheid zich met dat van mismaaktheid te zamen parende) de afbeeldingen van deze Goden gewoonlijk, of geheel wanstaltig zijn, of vrees aanjagend.’
Zie hier nog een enkel staal van der Sandwich-eilanderen bekwaamheid in het water.
‘Van young (een daar gevestigd Engelschman) heb ik, dat tamahama (bovengenoemde veroveraar) op eenen zekeren dag, in het begin van zijne loopbaan, van den Kapitein een aanbeeld verzocht, daar hij zeer om verlegen was. Om eens eene proef te hebben van het vernuft en de bedrevenheid der inboorlingen, werd aan tamahama gezegd, dat hij er een hebben zoude, onder voorwaarde, dat eenvoudig zijne duikers het, op tien vademen water, boven zouden brengen. Hij stemde hierin dadelijk toe, en het aanbeeld werd in zee ge- | |
| |
worpen. Oogenblikkelijk zond tamahama eenigen van zijn volk hetzelve achter na, verwachtende dat zij het gemakkelijk boven zouden kunnen brengen; maar zij vonden het wat te zwaar: ongenegen, echter, om zulk een schat te laten varen, gingen zij in hunne pogingen voort; en, na lange en herhaalde inspanningen, gelukte het hun, het aanbeeld, omtrent eene halve mijl ver, over den bodem der zee te wentelen, elkander hierin, bij beurte, verpoozende, tot zij het strand bereikten, waar zij van hunne landslieden met de luidruchtigste toejuiching ontvangen werden.’ |
|