| |
| |
| |
Kort Verhaal van eene aanmerkelijke Luchtreis en nieuwe Planeetontdekking. Uit het Russisch vertaald. Te Groningen, bij W. Wouters. 1813. In gr. 8vo. 83 Bl. f :-15-:
De kunst, om met aërostatische bollen door de lucht te vliegen, is nog in hare kindschheid, en van weinig gebruik, dan tot den krijg; en daar er sinds hare uitvinding nog altijd zoo veel te vechten viel te water en te land, is het niet vreemd, dat men tot nog toe den tijd niet had, om dezelve te volmaken, zelfs niet tot luchtgevechten. Dit laatste is nu juist geen groot verlies. Maar wij snakken te meer naar den lieven vrede, (want inter arma silent Musae, en wat niet al!) omdat alsdan de natuuronderzoeker en wijsgeer tijd en geld en lust en het verdere noodige hebben zal, om deze uitvinding te volmaken; en wij kittelen ons bij voorraad reeds met de belangrijkste luchtsprongen en ontdekkingen: want, na den luchtsprong, dien de reiziger, wiens verhaal voor ons ligt, par hasard gedaan heeft, hebben wij hoop, dat deze of gene schrandere waaghals wel eens geheel buiten onzen aardschen dampkring, tot in den ring of eene der manen van Saturnus, springen zal.
Scherts of ernst? vraagt gij, lezer! en deze vraag zullen wij dán beantwoorden, wanneer gij ons gezegd hebt, of gij dit boekje voor scherts of ernst houden wilt; en, zoo het dan scherts wezen moet, nemen wij op ons, te bewijzen, dat onze scherts voor het minst even geestig, fijn en grappig is, als die van dezen luchtreiziger; ten zij misschien door den schrik van het ongehoorde van zijnen luchtsprong ons hersengestel zoo is in de war gebragt, dat wij onvatbaar zijn voor het fijne van 's mans satyre, en tot het nasporen van zoo diep verborgene wijsheid. Wij hopen, echter, dat het geene satyre wezen mag, maar dat dergelijke togten verder zullen worden voortgezet; dan echter - dit houde ons deze reiziger ten goede - met meer omzigtigheid en overleg, meerdere geschiktheid tot nasporing - in één woord, met meerder brein. Verbeeld u, lezer! de man was niet eens voorzien van vuurslag en tonderdoos, om zich in de boven- of beneden-aardsche gewesten te verwarmen; zijn eenige barometer was gebroken; en, bij den genoegzamen voorraad ter bereiding van ontvlambare lucht,
| |
| |
ontbraken hem echter de middelen, om eene proef te nemen - of hij ook een vuurtje stoken kon. Wij hebben wel geene groote verwachting, uit hoofde van al dat gemis, van de nadere waarnemingen, die deze man ons nog, uit zijn geheugen, belooft; doch dit slaat onze hoop niet ter neder; even weinig als 's schrijvers betuiging, dat hij tot herhaling van zoodanig togtje noch lust, noch krachten heeft; want wij steunen, met hem, op de meerdere inspanningskracht des verstands van andere natuurkundigen.
Intusschen hebben wij aan dezen reiziger de kennis te danken van het aanwezen van zekere hemelbollen, of bolletjes, tusschen onze aarde en de maan, en der mogelijke aanlanding op dezelve; - kennis, bij hoogstwaarschijnlijke gissing voor het minst, waar het paradijs van Adam en Eva gebleven is, - en volkomene zekerheid, wat er van zekeren Scyth, die voor omtrent derdehalf duizend jaar op een pijl door de lucht vloog, eindelijk geworden zij.
Maar onze lezer verlangt een doorloopend verslag van dit merkwaardig verhaal.
De aërostatische vliegkunst is bij ver of na nog niet tot hare volkomenheid; men kan er in het vervolg, ter nadere kennis van de hemelsche ligchamen, nog veel partij van trekken; en, kan men dan al niet komen tot de maan, men kan toch komen tot zoodanige bollen, als tusschen de maan en deze aarde zweven, welker aanzijn de reiziger lang heeft vermoed, en nu ontdekt. En waarom zou men het geloof, dat men kolumbus, bij de ontdekking zijner nieuwe wereld, niet weigerde, onzen reiziger ontzeggen? De eerste bragt, ja, wei reisgenooten en voortbrengsels uit het vreemde land mede, en kwam ook met zijnen naam, en den tijd zijner reize, voor den dag, Maar had hij dit eens niet gedaan, ware dan zijne outdekking minder waarachtig geweest? Onze reiziger heeft wel niets van dit alles; zijnen naam, en tijd en plaats zijner afreize, verzwijgt hij; zijne machine, en wat hij medebragt, is verongelukt; maar, is hij daarom een leugenaar? Hij is desalniettemin op Selenion geweest; dit verhaalt hij in ernst en zonder eenigen opschik; en ‘potest, nam est,’ is zijn alles afdoend antwoord op iedere bedenking.
De ontdekking van Uranus, Ceres, en Pallas, bragt de theorie van ons planeetstelsel reeds in de war: wie weet, wat men
| |
| |
nog ontdekken zal; en waarom kon onze reiziger ook niet een van deze ontdekkers zijn? Sinds lang waren hem de steenregens onverklaarbaar; eerst meende hij, dat die steenen uit de maan vielen, doch dit had zijne moeijelijkheid; hij kwam dan op het denkbeeld van ondermanen, te klein, en te nabij onzen aardbol, om bij nacht verlicht te zijn, en die bij dag ons gezigt moeten ontglippen, hoe sterk ons oog ook gewapend zij. (Met zekeren bril, wel te verstaan. De vertaler had zijne aanmerking: ‘wie zoekt ook bij dag met het gewapend oog naar planeten?’ wel mogen te huis houden; hij is maar onkundig, hoe zoodanig een bril moet geslepen zijn.) Bij de ontdekking dezer tusschenbollen verwachtte onze man ook den slentel tot eene betere theorie der kometen, en oplossing van de schijnbare ongeregeldheid van ebbe en vloed. Hij deed, in de morgen- en avondschemeringen vooral, zijne waarnemingen, lette ook naauwkeurig op de zonneschijf; maar ontdekte niets van belang. Het viel hem niet in, om het per luchtbol te beproeven; dan, geheel parbricol echter, werd op die wijze zijn vermoeden tot zekerheid.
Hij was eens in Perzië, en meende met eene karavaan over Bagdad naar Europa terug te reizen; (hij verhaalt het een en ander van de Perzen, dat ons nu te ver van de hoofd zaak zou afleiden;) hij speelde daar zoo wat voor geneesheer; en men meent bij de Perzen, dat leder geneesheer de natuurkunde verstaat, en zoo wat tooveren kan. Bij gerucht wist men daar iets van de Fransche vliegruigen, zoo als men die daar noemde, en maakte er zich allerlei vreemde denkbeelden van. Bij de onmogelijkheid, om die menschen dáár eenig denkbeeld te geven van hetgeen wij zwaarte en ligtheid noemen, liet hij zich onvoorzigtig verluiden, dat hij zelf wel zoodanig vliegtuig zou kunnen vervaardigen, en er mede opvliegen. Nu was bij, zoo als men zegt, aan het touwtje vast; en hoe hoog hij de kosten ook opgaf, en welke zwarigheden hij zocht, men ruimde die allen op. Zijne aërostatische machine raakte gereed; de Emir der plaats deed, bij plegtige afkondiging, al de vrouwen in zijn gansche regtsgebied, gedurende en tot na den geheelen afloop dier luchtreize, zorgvuldig opsluiten; (en, daar het berigt van zijn wedervaren welligt nimmer dat hoekje der wereld zal bereiken, is onze schrijver met reden beducht, dat de lieve schoonen voor altijd van het scheppen van een luchtje
| |
| |
zullen verstoken zijn;) en ook zijne laatste uitvlugt, dat et iemand tot zijne hulp met hem mede vliegen moest, hielp niet; zekere joussouf stapte met hem in het schuitje, en - zoo ging de bol dan op. Doch, zoodra het reisje begon, sprong joussouf van schrik en angst buiten boord; onze reiziger hoorde nog zijn God dank! - nu werd de vracht voor het minst 250 ponden ligter, waarom dan ook de bol pijlsnel naar boven schoot; hoe hoog, kan de reiziger niet zeggen, omdat door den sprong van joussouf de barometer brak; ook begon de reiziger bloed te spuwen, en raakte gevoelloos, wie weet hoe lang! ...
Toen hij bij zichzelven kwam, lag hij op den grond, en de bol, tamelijk gehavend, nevens hem. Het land was hem vreemd, en niet zeer aanlokkende; er was geen drinkbaar water, en ook niets, dat hem voeden kon; eindelijk, echter, vond hij onder den grond eene hem onbekende soort van aardvrucht, die eetbaar was. Gelukkig, dat men zich ook aan brak en zwavelachtig water gewennen kan; daarenboven was het in den aard der lucht aldaar, dat men niet zeer door den dorst gekweld werd. Onze reiziger zag de zon even boven den gezigteinder, en ook de maan juist in zijn zenith, maar deze ontzaggelijk groot. Hij trok het land eens in, zag sporen van uitgebrande volkanen, heuvels, weinig geboomte, maar heesters, en vogels, aan onze eendvogels niet zeer ongelijk; ook zekere vreemde struisvogels, en geheel vreemde visschen. Intusschen werd het geen avond; de zon veranderde niet merkelijk van stand, en de ontzaggelijk groote maan hield ook nagenoeg hare plaats. Het veranderen van de vlekken der maan, die echter zich geheel anders vertoonden, dan hij die ooit te voren zag, bewees, dat zij omwentelde. De koude hinderde niet merkelijk; dus begreep onze vriend, dat hij niet buiten den poolcirkel was; maar, wat hem het meeste verwonderde, was, dat zon en maan niet alleen boven den horizon bleven, maar zelss geenen merkbaren loopkring heschreven. De reiziger verlangde eens eindelijk nacht te zien; hij ging dan regtlijnig van de zon af, de maan in zijn zenith houdende; hij wilde zoo ver gaan, dat hij de zon onder den horizon kreeg. Hij merkte, dat zon en maan zich naderden; het licht der laatste nam af, en verloor zich eindelijk in dat der zon; deze kwam in het zenith, en kort daarop de maan aan de andere
| |
| |
zijde voor den dag. Nu had onze held in éénen dag de maan afgaande en vernieuwd gezien; maar de horens, die eerst naar zijne linkerhand gekeerd hadden gestaan, stonden nu naar zijne regterhand. Thans ging de zon hem vooruit, en hij besloot daar ter plaatse den nacht af te wachten, die hij nu zag dat zeker komen zou. Hij kwam ook; maar de maan, die al voller werd, gaf een heerlijk licht; twee planeten, Mars en Venus, werden zigtbaar; de gestarnten waren, evenwel maar flaauw, te zien; en de hemel bewoog zich geheel, doch slechts langzaam; deze beweging was echter niet om de pool- of noordstar; het verschil was ongeveer van 20o. - Eens, daar onze reiziger de groote maan zeer opmerkzaam beschouwde, zag hij iets als een klein stipje, dat tusschen hem en de maan doorging; het had wel iets van eene maansverduistering; dit bragt hem weder op zijn denkbeeld van tusschenmanen; en ziedaar! daar kwam eindelijk ook onze maan, maar zeer klein, te voorschijn, en nu bleek het, dat, hetgeen hij voor volle maan had aangezien, volle aarde was, en dat hij zich op een der sinds lang door hem vermoede tusschenbollen bevond. Deze heeft eenen loop als de maan om de aarde; hij bevindt zich tusschen de aarde en de maan, en volbrengt zijnen loop om de aarde in iets langer dan de maan. - De reiziger heeft de moeite genomen, ons de verschillende standen van dit bolletje door eene afteekening op te helderen. Dit bolletje noemde hij Selenion; het kleinere, dat hij gezien had, Selenidion en de grootere en hoogere, die er zeker ook wel wezen zal, Selenaea. Er zullen er wie weet hoe vele zijn van iedere soort; hij doet het voorstel, om dezelve in eene dezer klassen te rangschikken, en met 1, 2, 3, enz. te onderscheiden. - Nu moest hij de andere zijde van zijnen bol onderzoeken: wie weet, dacht hij, of ik daar het paradijs niet vinden zal; want hij
herinnerde zich het gevoelen van sommige geleerde Joden, dat dit bij den zondvloed van de aarde weggeraakt, en op zekere hoogte in de lucht gevestigd was. Dan, hij vond het hier niet; en jammer, dat hij het niet op Selenaea prima, secunda of tertia zoeken kon! - Hij vond toch iets van aanbelang: langs eene soort van gebaand pad kwam hij op eene soort van hoenderwerf, waar hij door eene menigte kalkoenen woedend aangevallen en bijna dood gebeten werd. Geweldig bloedende, tedde hij zich echter nog door de vlugt. Van verre zag hij
| |
| |
eenig koorn te veld staan; dan hij had geen lust, om dit plekje gronds, daar het van kalkoenen krielde, (wier onneusche bejegening hem proefondervindelijk bewezen had, dat hij alvast zich niet in het paradijs bevond,) van naderbij te onderzoeken. Hij zag ook rook, en vermoedde menschen; doch dit was mis; de rook kwam uit eenen moerassigen grond.
Met dit een en ander was nu veel tijds verloopen, en het werd hier nacht, en wel in eene plaats, die niet naar de aarde gekeerd was; dus werd het donker. Nu keerde de reiziger om, naar het daglicht; echter ging hij langs den rand der schemering, zoo veel mogelijk. Hier vond hij ook vleêrmuizen. Eens ontwaakte hij, door geweldig bijten; wederom een kalkoen; maar eenen enkelen kon hij aan; hij spoorde het vlugtende beest na, en begreep, dat hij nu aan de andere zijde van het kalkoenenland was. Zijne reis vervorderende, vond hij duidelijke sporen van het werk van menschenhanden; een stuk metaal, dat de gedaante had van het blad van eene bijl; ook vond hij iets, dat veel had van eene oude ruïne. Hij zag ook twee of drie bij uitstek schrale hoenders, welke op iets wits pikten, dat hem wel waardig scheen, het nader te onderzoeken; het was de knokkel van een menschenbeen, half vergaan, en als verkalkt; bij verdere nasporing vond hij nagenoeg het geheele geraamte, en daarbij een metalen plaatje, dat nog kenmerken van letters had; ook zag hij op eenige boomen in de nabijheid daar duidelijke blijken van. Het waren Grieksche letters van eene zeer oude form, en ook Grieksche woorden; en, hoewel zijne moeijelijke poging, om het schrift te lezen, slechts ten deele gelukte, bleek echter daaruit duidelijk, dat abaris, de beroemde Scyth, hier geärriveerd was, en dat hier zijn geraamte en zijne bijl zoo vele eeuwen waren blijven liggen; waarsc ijnlijk had hij ook kippen en kalkoenen en koorn, dat nu nog daar in het wild groeit, voor hem medegebragt; en wie weet, wat niet al nog onder die ruine verborgen ligt! Door gemelde opschriften, in de Grieksche en Scythische taal, wilde hij der wereld berigt geven, door den eersten den besten reiziger, die hier mogt aanlanden, waar hij gestoven of gevlogen was. - Wij kunnen den reiziger in zijne geleerde aanmerkingen over deze oude inscriptiën niet volgen, maar moeten den nieuwsgierigen tot het
verhaal zelve verwijzen; waarbij hij dan ook overtuigd zal worden, dat men herodotus en andere
| |
| |
oude Grieken wat al te ligt van leugentaal beschuldigt, terwijl wie weet welke ontdekkingen in de toekomst een aantal hunner verhalen, waarmede men nu nog den spot drijft, wel zullen bevestigen.
De reiziger vond het nu toch op den duur wat al te eenzaam op zijn bolletje, de Selenische lucht maar in 't geheel niet gunstig voor zijn denkvermogen, (eene opmerkelijke getuigenis!) en begon dus met ernst aan zijne terugreize te denken. Hij vond gelukkig zijne machine nog, en lapte die zoo wat op; ook had hij nog genoegzamen voorraad, om ontvlambare lucht te bereiden. Daar hij hier gekomen was, begreep hij, dat hij ook terug kon. Door den sprong van den 250 pond zwaren joussouf was de bol pijlsnel opgeschoten, en was het punt des evenwigts tusschen de twee aantrekkingen van de aarde en Selenion (waar hij anders natuurlijk moest stilstaan) gelukkig doorgevlogen; zoo iets moest hij nu ook bewerkstelligen: hij vond daar middel toe, en maakte den toestel onbegrijpelijk ligt. Hij vloog weer pijlsnel op. Op deze terugreis kwamen dezelfde toevallen; alleen wekte een arend hem nog in de bovenlucht uit zijne gevoelloosheid, hem door eenige felle beten heuschelijk verwittigende, dat hij reeds in den dampkring der aarde was. Met de bijl van abaris hakte hij daarop, uit erkentenis, een gat in den hals van den gevleugelden bode, vervolgens in den luchtbol, daalde sneller en sneller, en kwam in den grooten oceaan ter neer, waar gelukkig een Russisch schip in den omtrek was, dat hem opvischte; dus werd hij gered; maar hichtobl, en abaris bijl, en wat hij verder merkwaardigs had medegebragt, is in de diepte der golven verzonken.
Daar wij den reiziger gelukkig op Sclenion lieten aanlanden, zou het onedelmoedig zijn, hem den terugtogt te betwisten; trouwens hij is werkelijk hier, en zijn ‘potest, nam est,’ doet zeker iu dit geval alles af. Wij wenschen hem welkom ter aarde, dat zegt zoo veel als welkom te huis, en ontslaan hem, zoo als boven gezegd is, voortaan van dergelijke togtjes. Maar, toen hij nu toch op Selenion was, spijt het ons, dat hij niet wat meer heeft rondgezien, vooral bij de overblijfselen van abaris en die oude inscriptiën. Wij twijfelen toch niet, of deze geleerde man, die nog wat meer dan vliegen kon, heeft ook wel eenige aanwijzing willen geven, waar men zijne manuscripten vinden kon. Wie weet, welk eene goudmijn in de- | |
| |
zelve te vinden ware voor den liefhebber van proeven en onderzoek! Het is toch bekend, dat deze abaris volken en landen hunne lotgevallen voorzeggen kon. Eene belangrijke gave, voorwaar! Ook had hij het, bedriegen wij ons niet, zeer ver gebragt in de nuttige kunst, om zonder eten te leven; en, bij zoo veel aanleiding, heeft hij dezelve gewis op Selenion tot volkomenheid gebragt. Eene ontdekking, van welke men zich te eenigen tijde met vrucht zou kunnen bedienen. Dan, ‘il ne faut desesperer de rien!’ en wie weet, of onze abaris de tweede niet ook nog eens par hasard dezelfde ontdekking doet.
Wij verstaan het Russisch niet; doch uit deze overzetting schijnt het ons toe, dat die taal met de Hoogduitsche vrij wat gelijksoortigs heeft. |
|