| |
| |
| |
Beoordeeling.
Christelijk Zondagsboek, of stichtelijke Overdenkingen op alle Zondagen in het Jaar; door J.L. Ewald. Uit het Hoogduitsch. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. In gr. 8vo. 651 Bl. f 4:10-:
Wederom een geschrift voor den godsdienstigen, te zijner stichting, vooral op den zondag, bestemd. Wij vertrouwen het geldt ook ons, wat de Schrijver in het voorberigt aangaande zijne landgenooten zegt: dat vele Christenen vooral op dien dag iets stichtelijks verlangen te lezen; en, hoewel het ook bij ons aan geene daartoe geschikte, uitnemend geschikte werken en werkjes ontbreekt, is het volkomen waar, dat de stichting voor verschillende lezers zeer onderscheiden is, en, voegen wij er bij, ook in verschillenden tijd; zoodat eene ruime en afwisselende keuze nuttig is, en wij ieder te dien einde welgeschreven werk voor eene aanwinst rekenen voor het beste gedeelte van het lezend publiek.
Dit werk is deszelfs oorsprong verschuldigd aan Leerredenen, door den waardigen ewald gehouden, en nu door hem tot Overdenkingen omgeärbeid; het is in 52 zoodanige Overdenkingen afgedeeld, en behandelt de Bergleerrede van den Zaligmaker, of liever rigt zich naar dezelve, in de 47 eerste; terwijl de 5 volgende Joh. X:27, 28. Gen. XXVIII:16-22. Rom. VI:14-23. VIII:1-11. en 24-27. ten opschrift hebben. Het rigt zich naar dezelve, zeggen wij, alzoo wij hier niet zoo zeer uitlegkundige behandeling, als wel voor den tegenwoordigen lezer geschikte, gemoedelijke aanwijzing en opwekking aantreffen. Wat er tijdelijk en plaatselijk in de Bergleerrede wezen moge, de zin en het gevoelen, merkt ewald te regt aan, van alle Christenen te allen tijde moet toch dezelfde
| |
| |
wezen; alzoo is dit gedeelte van 's Heilands onderwijs voor alle Christenen dierbaar onderrigt; en, schoon men ter verklaring van den tekst zich elders vervoegen zal, kan zich echter geen Leeraar, die over eenig gedeelte van de Bergleerrede prediken wil, beklagen over den tijd, dien hij aan het lezen dezer stichtelijke Overdenkingen besteedt; daar hij zeer vele en dikwijls zeer treffende wenken vinden zal van hetgeen voor zijne toehoorders bruikbaar en het nuttigst is, en hij gaarne den waardigen Schrijver den juisten weg, dien hij kiest tot het hart, af zal zien; terwijl het verstand tevens overvloedig en gezond voedsel vindt. Ook de ophelderingen van den tekst kenmerken den bekwamen en oordeelkundigen man; hoewel de aard van het werk hier het geven van eene keuze, en de voordragt der gronden, die 's Schrijvers keuze bepaalden, van zelve belet.
Als Boekbeöordeelaars hebben wij op het werk, naar deszelfs aanleg, niets te zeggen; als Leeraars lazen wij het met genoegen, wegens zoo menigen vruchtbaren wenk; en als Christenlezer danken wij Schrijver en Vertaler hartelijk voor de overvloedige stichting.
Gaarne gaven wij eene Overdenking in haar geheel; wij doen het echter met eenige bekorting.
‘Matth. VII:6. En geeft het heilige den honden niet, noch en werpt uwe peerlen niet voor de zwijnen; op dat zij niet t'eeniger tijd dezelve met hunne voeten vertreden, en zich omkeerende u en verscheuren.
Woorden, die zelden regt verstaan, dikwerf kwalijk uitgelegd en misbruikt worden. Goede, zachte menschen, welke de woorden van de gestrengheid des regters in derzelver uitgestrektheid gevoeld hebben, vinden het zeer opmerkelijk, dat jezus, juist achter deze krachtige aansporing tot liefde en inschikkelijkheid, zulk een hard woord laat volgen. Het is nogtans zeer natuurlijk, dat hij het juist hier zegt; het staat hier op de regte plaats. Het zoude den Christen tot eenen dwazen dweeper maken, indien hij niet slechts niet oordeelen, niet hard en onbillijk de verkeerdheden der menschen mogt beoordeelen, maar ook zoo
| |
| |
wilde te werk gaan, alsof er geene booze, verkeerde menschen waren. Jezus gebruikt juist de voorzigtigheid om aan zijne volgers te gebieden, niet iets omtrent hen te doen, maar iets na te laten. Hij toont hun de noodzakelijkheid om voorzigtig te zijn, met betrekking van eene grootere heiligheid, bij de haters en verachters der heilige waarheid. - Wie zijn nu deze haters? en hoe zal men met betrekking tot hen handelen? Waarom zal men het heilige in hunne tegenwoordigheid terug houden? Is het niet eene verloochening van iets, als men om hunnentwil verbergt, 't geen ons het meest belangrijk en dierbaar is? Deze vragen moeten noodwendig bij het lezen dezer woorden bij ons opkomen. - In den Bijbel, zoo wel als in andere oude boeken en gesprekken, wordt aan de dieren zekere eigenschappen toegekend, zoo dat men bij de benaming der dieren reeds weet, van welke eigenschappen gesproken wordt. Men weet, wat door het beeld van een schaap, zwijn en slang wordt uitgedrukt; dus ook, wat hier het beeld van een hond wil beteekenen. Men verstaat er door stekelachtige, twistzieke, ligtgeraakte menschen, die gaarne willen twisten, smaden, lasteren, vervolgen. Onder de benaming van een zwijn, denken wij aan zinnelijke, dierlijke menschen, bij wien alle lust voor het edele en groote ontbreekt, die er alleen op zien, of iets voor het zinnelijk genot dienen kan, en alles verachten, wat hierop geene betrekking heeft. Om het zinnebeeld nog gepaster te vinden, moeten wij ons herinneren, dat de zwijnen bij de Joden onreine dieren waren, die men niet in het heiligdom mogt laten komen. - Wij moeten deze menschen niet beöordeelen, niet verdoemen; maar men moet hun ook niets openbaren, hen in het heilige niet laten inzien, hun geene Christelijke waarheden, bevindingen mededeelen. Voorzeker, er zijn menschen, die
wijzer willen zijn dan jezus, die zich overtuigd houden hen iets op te dringen, het goede willen opdringen, zonder eenen hoogeren wenk. Neen, dat moet gij niet! Jezus ging niet naar herodes, ofschoon hij hem reeds lang begeerd had te zien; en wanneer hij op het einde van zijn leven voor
| |
| |
hem komen moest, sprak hij geen woord over de heiligste waarheden met hem. Neen, de Goddelijke waarheid, welke u verlicht, verwarmt, bezielt, is een heiligdom! Gij moet aan menschen, die vijanden der waarheid zijn, die niets van dezelve willen weten, die er over twisten, u zouden vervolgen, zonder het minste voordeel voor de zaak, geenszins zulke waarheden openbaren en daaraan prijs geven. De Goddelijke waarheid is eene kostbare parel! Gij moet dezelve aan geene zwijnen voorwerpen: wat weten die er van? zullen deze dezelve weten te waarderen? - Neen, zwijg in zulk een geval, gelijk jezus voor herodes zweeg. Toon door uw stilzwijgen, dat gij hier niet spreken wilt, omdat het de plaats niet is om te spreken. Zijt niet onvriendelijk, - spreek over andere zaken, betoon allerlei beleefdheden, waar gij kunt, maar spreek van het heilige niet; trouwens mij dunkt, dat reeds een natuurlijk gevoel ons hiertoe moet aanzetten. Het zoude toch ongepast zijn, om over de heiligste vriendschap te spreken, waar men met alle vriendschap den spot drijft, of zich uit te laten over de heerlijkheid in de Natuur, waar men geenen zin voor dezelve heeft! om het gevoel des harten uit te storten bij menschen, wier hart slechts eene groote spier is, die het bloed in beweging brengt! Zou men van het allerheiligste spreken, waar het niet verstaan wordt, waar men geenen smaak voor hetzelve heeft, noch hebben wil? Neen, het is reeds bezwaarlijk, om er met lieve, goede menschen over te spreken, die er geen bijzonder belang in stellen, wanneer men zulks ambtshalve verpligt is; hoe onmogelijk is het dus, zulks te doen met de zoodanigen, wier karakter hiertoe zoo weinig overhelt! - De reden wordt hier opgegeven, waarom men voorzigtig wezen moet bij zulke menschen; “omdat zij zich zouden omkeeren en ons verscheuren.”
Men berokkent zich hierdoor lijden en vervolging, zonder dat er eenig goed door veroorzaakt wordt. Zijn de omstandigheden en gesteldheid der dingen thans zoodanig, dat geene uitwondige vervolgingen plaats kunnen hebben, de inwendige zullen zeker niet wegblijven. Indien gij al jaren lang zweegt
| |
| |
en niet weder in den ouden toon vervielt, zij zouden het u toch geenszins vergeven, dat gij u eens zoo warm hadt uitgelaten, gelijk gij ook bij alle voorkomende gelegenheid uwen ijver voor het heilige niet wildet afleggen; zij zouden zich van u afkeeren, niet uit boosheid, maar met een billijk gevoel van uwe meerdere waardij der ziel; zij zouden de goede gedachten van u bij anderen vertreden, en uw naar mededeelende liefde smachtend hart zou eenzaam staan op den weg des levens. Alle uwe vatbaarheid voor liefde, uw beste wil, uwe ongeveinsde liefde en verdraagzaamheid zouden u niets baten; zij achten u hoog van de zijde van uw hart, al is dit niet zoo ten opzigte van uw verstand, - maar het verstand heeft tegenwoordig die toenadering noodig: wat zullen zij dus met u? - zij keeren zich van u af, en gij staat alleen, arm aan de reinste genoegens der vreugde voor een hart, dat God voor de liefde geschapen heeft, - en wel radeloos arm, wanneer misschien ook uwe beste, met u gelijkdenkende broeders naar Gods wil zich van uw hart moeten afscheuren! Op deze wijze kan ook nog thans uw geluk vertreden worden, wanneer gij het heilige mededeelt. - Merkt gij hier niet uit, hoe zeer jezus van alle dweeperij verwijderd was? Neen, de Christen moet zich niet aan het lijden opdringen, en dan zeggen: ik lijd om Gods en Jezus wil! Dán slechts, wanneer gij er toe geroepen wordt van zulken, die regt hebben om er u toe te vergen, wanneer en daar het uwe roeping medebrengt, moet gij van dit heilige spreken. - Gij meent misschien, dat Goddelijke waarheden op dierlijke menschen zouden kunnen werken? Neen, Goddelijke waarheden zijn paarlen, en hoe zoude men deze voor de zwijnen werpen? Zij zouden dezelve in
het slijk vertreden, omdat zij derzelver waarde niet kennen! Bij elken uitroep des harten: “Eli, Eli, lama sabachtani!” zal het zijn: “roep elias!” men zal u hier eene geheel vreemde, aan u in het minst niet eigene zaak toeschrijven; men zal u eene afgoderij, bijgeloof of iets dergelijks toeschrijven, 't welk onmogelijk in uwe ziel vallen kan. - De vereeniging van
| |
| |
den Christen met christus is een beeld der heiligste, innigste vereeniging, een zinnebeeld van het huwelijk, van de betrekking eenes bruidegoms tot zijne bruid. - Laat slechts van verre iets van deze innerlijke vereeniging merken, zij zullen voor u zelven en voor anderen deze waarheid verontreinigen; zij kunnen maken, dat het u zelven zoude walgen, dat het voor u en voor anderen geene heilige waarheid meer blijft; zij zullen dezelve in het slijk vertreden, en haar voorzeker bevlekken: wel nu, wie ziet gaarne het heilige bevlekt, al benadeelt dit deszelfs waarde niet? - Dan, zoude zulks niet eene verloochening van het heiligste, dat men kent, wezen, indien men daarvan zwijgt, hetzelve verbergt? Neen, met luider stem en openlijk moet en moogt gij belijden, waar eene ongezochte gelegenheid zich aanbiedt, wat god, jezus, Christendom, gebed, uitzigt in de eeuwigheid, vriendschap en elk genot, dat tot edeler doel leidt, voor u is, welke waarde het heeft. Als er over gesproken, mede gespot, als hetzelve verachtelijk gemaakt wordt, dan moogt gij uwe afkeuring betuigen, tegenspreken en henengaan, dit is uw pligt! Maar den menschen de Goddelijke waarheden, het gebed en iets van het Christendom te willen opdringen, dit is geenszins pligt; het strijdt veel meer tegen het voorbeeld van jezus. Hij sprak slechts van Gods rijk, van deszelfs groote verwachtingen en beloften, van het oogmerk zijner zending, als men dit hooren wilde; maar zeide er ook niets van, wanneer men geene ooren had om er naar te luisteren. Als men anders handelt, dan jezus deed, schijnt men in den waan te verkeeren, dat men willekeurig de menschen tot het Christendom brengen kan. De behoeste van anderen is slechts een wenk, dat wij iets moeten doen.’
Wij eindigen onze aankondiging van dit stichtelijk werk met de woorden van den Schrijver: ‘Ook dit geschrift ga in de wereld, en worde gevonden en gebruikt van den genen, voor wien het iets zijn kan!’ en wij wenschen hartelijk, zoodanige zullen er vele zijn. |
|