worgen, en ook zijne teedere zuster op het punt gebragt, om het slagtoffer der vaderlijke woede te worden.
Inderdaad, het koninklijke paar boezemt alles behalve diepen eerbied in. De drift, de gierigheid, de slingering van het eene uiterste der geesteloosste bigotterij tot het andere der onmatigste brasserij en dronkenschap, benevens klein-verstandigheid en ligte misleidelijkheid, ontsieren in hem ook het goede, dat hij moge bezitten. En in haar hebben wij slechts op te merken de onnatuurlijke jaloezij, wie zelfs de goede verstandhouding tusschen haren man en kinderen hindert; de verachtelijke snapachtigheid, welke, door een kwalijk geplaatst vertrouwen, steeds hare eigene plans omverre werpt, benevens de ongeoorloofdste wraakzucht, ook tegen eigen liefdepanden, om noch genegenheid, noch achting, zelfs voor loffelijke eigenschappen, te kunnen gevoelen.
Men stelt zich gemakkelijk voor, dat het lot der prinses, onder deze menschen en de reeds genoemde omstandigheden, niet gelukkig kon zijn. Doch, wij houden ons overtuigd, dat die voorstelling, zoo wel ten aanzien van den trap als van de hoedanigheid haars lijdens, toch steeds zeer onvolkomen zal zijn. Immers, dat eene vorstin, nu reeds den maagdelijken ouderdom naderende, door eene opvoedster op de in het oog loopendste wijze zou mishandeld worden, de sporen daarvan voor hare moeder niet zou kunnen bedekken, en zich evenwel gedwongen voelen, om het geleden leed te ontveinzen; dat eene koningstelg over honger, over slechte spijs, en zulks door de glerigheid van haren vader, zou moeten klagen; dat eene dochter, en al ware het dan ook maar van den onbeschaasdsten boer, door de blijkbare beginselen eener zware ziekte aangetast, om loutere willekeur, bed en kamer zou gedwongen zijn te verlaten.... deze en andere voorvallen zijn te onnatuurlijk, dan dat iemand daaraan zou kunnen denken.
Dit alles, echter, vinden wij in de opgemelde Mémoires, die gezegd worden, en door den toon zelven aanduiden, met de eigen hand der prinsesse van Baireuth, de eigenlijke heldin der geschiedenis, te zijn geschreven. Zoo anders deze zaak mogt kunnen betwijfeld worden, dan verklaren wij, in den loop en den stijl des verhaals, alle blijken van echtheid, zoo wij meenen, opgemerkt te hebben. Deze stijl is los en bevallig, schoon misschien niet volkomen zuiver van min voegzame en