| |
De AEneïs van virgilius; gevolgd door N.C. Brinkman, Wed. C. van Streek. Iste en IIde Zang, 1809. IIIde en IVde Zang, 1810. Te Amsterdam, bij Schalekamp en van de Grampel. Te zamen 208 bladz. In gr. 4to. f 7-:-:
Sedert de allezins gebrekkige vertalingen van vondel en westerbaen, was er nog geene overzetting van het meesterstuk der Latijnsche Dichtkunst, de AEneïs van virgilius, in onze taal verschenen. Vermoedelijk schrikte de hooge volmaaktheid van het oorspronkelijke menigen, anders bekwamen, Dichter af, zijne krachten aan zulk een onnavolgbaar kunstgewrocht te beproeven, van welks verdiensten ook de kiesche voordragt en uitdrukking geen klein gedeelte uitmaken; eigenschappen nogtans, in eene vertaling niet of naauwelijks te behouden. In onze tijden, echter, waarin de Hollandsche Letterkunde met vernieuwden luister te voorschijn treedt, en zich ook in 't bijzonder in het vak van vertalingen uit de Oudheid boven vroegere tijdperken voordeelig onderscheidt, hebben wij schier gelijktijdig twee dichterlijke overzettingen ontvangen, de eene van den Heer p. van winter, n.s. zoon, door deszelfs overlijden onvoltooid gebleven, de andere door de Dichteresse van streek, geb. brinkman, waarvan reeds in 1806 de vier eerste Zangen in octavo formaat uitkwamen, die thans echter in een sierlijker gewaad, en vooral ook naauwkeuriger bewerkt en beschaafd, aan het letterlievend Nederlandsch publiek worden aangeboden.
Eerst was het plan der Dichteresse, delille's vertaling der AEneïs in Nederduitsche verzen over te brengen. Dit was, onzes inziens, eene onderneming, die onzen Zangberg weinig tot eere zou gestrekt hebben. Wij, sedert ruim twee eeuwen in het vak der oude Letterkunde de toongevers van bijna geheel Europa, die althans voor geene Europische Natie in kennis dier Letterkunde behoeven te
| |
| |
zwichten, wij zouden, gelijk men zegt, bij vreemden te markt gaan? Neen! dit duldde de eer onzer Poëzij niet, en ook reeds vóór de eerste uitgave had de Dichteres begrepen, dat eene vertaling, niet van eene vertaling, vooral niet van die van den anders verdienstelijken delille, wier wijdloopigheid somtijds meer naar omschrijving zweemt, maar van het krachtige en nadrukkelijke Latijnsche origineel zelve, eene taak was, die alle hare pogingen verdiende. Gelukkiglijk werd zij daarin door eenige bekwame Kunstvrienden ondersteund, en dus in staat gesteid, de schoonheden van virgilius (wier gemeenzame kennis in de oorspronkelijke taal men van eene Vrouw niet wel vergen kan) te gevoelen, en veelal gelukkig over te brengen. - De uitgave van 1809, door de aanmoediging van vele aanzienlijke Begunstigers in het licht verschenen, is, gelijk wij reeds zeiden, niet slechts in het uiterlijke, maar ook in het wezen der zake, volmaakter dan de eerste, en wij hebben met genoegen verscheidene plaatsen gevonden, die ons uitnemend welgeslaagd zijn voorgekomen. Hoe fraai b.v. en getrouw is de beschrijving overgebragt van de drukte der bouwlieden van het rijzende Karthago, die met de volgende uitnemende vergelijking eindigt: - Quales apes aestate nova etc. Wij zullen de genoemde vergelijking ter proeve overnemen.
Gelijk, bij lentetijd, de Bij in 't frissche groen
Op kruid en bloemen aast, om jong en oud te voên,
Den vloeibren honig bouwt, of ook de honigraten
Met zoeten nectar vult, de zwermende onderzaten
Van hunne zwaarte ontlast, dan weêr de hommels keert,
Dit schadelijk gedierte uit hare korven weert,
Daar ze allen in hun werk dezelfde vlijt bespeuren,
Hun honig riekt naar thijm en frissche bloemengeuren.
Slechts de voorlaatste regel: Daar ze allen, enz. valt, zoo wel in kracht als beknoptheid, geweldig af bij het veelbeteekenende: Fervet opus van virgilius. - Ook het overkeurige verhaal van laöcoön's en zijner kinderen dood is, ondanks deszelfs moeijelijkheid van overbrenging, vrij van nabij gevolgd. De beroemde klanksnavolging:
Sibila lambebant linguis vibrantibus ora.
| |
| |
doet zich ook in 't Nederduitsch aldus hooren:
Zij lekken met de tong, vergistigd en gesplist,
Al lillend', zich den bek, die, heet van bloeddorst, sist.
Ook de uitmuntende Episode van andromache in het derde Boek, dat proefstuk van gevoel, is wel bewerkt; alsmede de beschrijving van den Aetna, schoon hier volmaakt dezelfde zin met andere woorden tweemaal herhaald wordt:
Geheele rotsen aan het hart der aarde onttrekt,
Afgrijslijk krakend, soms vervarelijke stukken
Van bergen scheurt, door hun zelfs 't binnenst hart te ontrukken.
Uitnemend wel geslaagd is ook de vertaling van de beroemde beschrijving des Nachts, in het vierde Boek. Wij kunnen niet voorbij, ook dit staaltje van de bevoegdheid der Dichteresse tot het vertalen van virgilius af te schrijven.
't Was nacht, en mensch en dier, vermoeid ter neêr gezegen,
Genoten 't zoet des slaaps; de rust heerschte allerwegen;
Geen blad verroerde in 't woud; de baren golfden zacht;
De sterren hadden reeds haar' halven loop volbragt:
't Zweeg alles. Veld en vee, en bosch en berg en heide,
't Veelkleurig voglenheir, dat in vallei en weide,
In 't water wijd en zijd, langs d'oevers in het riet,
In doorn of kreupelbosch, een stil verblijf geniet,
Vergat nu, in den slaap, vermoeijenis en zorgen:
Alléén de Koningin .... waakt tot den laten morgen.
Uit het gezegde blijkt, dat wij deze overbrenging der AEneïs voor vrij wel geslaagd, ja wij mogen er bijvoegen, dat wij die voor de beste in onze taal houden. Vraagt men ons echter: of wij het Ideaal eener goede en, zoo veel de onderscheidene aard der talen toelaat, getrouwe overbrenging van dit dichtstuk hiermede verwezenlijkt houden; zoo kunnen wij deze vraag niet toestemmend beantwoorden. Er zijn te vele afwijkingen van het oorspronkelijke, te vele uitbreidingen in plaats
| |
| |
van overzettingen in, om aan den arbeid van Mevr. van streek, hoe verdienstelijk ook, deze getuigenis te geven. Het is niet te verwonderen, dat de vroegere lezing der vertaling van delille, welke het gebrek der langwijligheid (met het oorspronkelijke vergeleken) in geene geringe mate bezit, onze Dichteres buiten haar weten in hetzelfde gebrek hebbe medegesleept, 't welk zij ons echter meer dan de Fransche Dichter schijnt vermijd te hebben; - en daarenboven dwingt de wet van het rijm, voor de nieuwere talen aangenomen, bijna onweêrstaanbaar tot meerdere uitvoerigheid in de voordragt en uitdrukking, dan de Ouden in hunne voetmaat behoefden. Wij zullen, om blijk te geven van volmaakte onpartijdigheid, geene meer of min zwakke plaatsen opzoeken, maar de vertaling van het begin af tot op zeke e hoogte van den eersten Zang met het oorspronkelijke vergelijken:
(Bl. 2. reg. 6.) 't groot Carthaag,
Beroemd door dapperheid, vermaard door oorlogskunst.
In deze beschrijving, die tweemaal bijna hetzelfde zegt, is een trek van virgilius weggelaten, die zulks des te minder verdiende, daar hij Carthago vooral kenschetste - dives opum. Waarom dus niet dapperheid b.v. in rijken schat veranderd? Zoo ware de zin nagenoeg getroffen geweest. In de eerste uitgave stond ook:
Der kunsten tempel en verblijfplaats van 't fortuin.
(Bl. 2. reg. 21.) Haar (juno's) schoonheid werd versmaad door een Trojaanschen herder,
Die door zijn schampre(n) hoon haar voorhoofd bloo(blo)zen ziet.
Dit is verkeerd. Er wordt volstrekt van geen' hoon gesproken, door paris juno aangedaan: spretâ formâ wordt hier slechts van achteraanzetting, minderkeuring harer schoonheid gebruikt; en vooral een schampere hoon! - Dan neen ... wij halen ons woord weder in. Is er wel schamperder hoon op de wereld voor eene vrouw, dan dat men haar den prijs der schoonheid niet geeft?
Het manet altâ mente repostum (één regel hooger) is zwak vertaald door het prozaïsche vers:
| |
| |
Haar verontwaardiging, haar wrok strekt zich nog verder.
(Bl. 3. reg. 7.) - maar niets, niets doet hen zwichten!
Hiervan heeft het Latijn geen woord.
(- - 12.) Zou 'k mij verwonnen zien, ondanks mijn felle woede?
Woede duidt zwakheid aan, waarvan virgilius zelfs het denkbeeld hier verre van juno verwijdert. Woordelijk zegt hij: Zou ik, overwonnen, van mijn opzet afzien?
Het volgende heeft te vele stopwoorden, waar de oorspronkelijke Dichter kort en krachtig is:
(Bl. 3. laatste regel.) Schoot bliksems in zijn borst, dat 't vuur ten monde uit kwam.
De laatste helst des regels is blijkbaar lam en stootend, vooral bij de Godentaal van mars:
Illum exspirantem transfixo pectore flammas.
(Bl. 4. reg. 3.) Dat ajax oïleus op den bebloeden top der rotsen in stukken werd gereten, staat niet in het origineel.
(Bl. 4. reg. 6.) 'k Zet (zegt juno) aard en hemel aan, om zich mijn' wraak te wijden;
Ik moei mij vruchtloos met een handvol volks te strijden!
De geheele eerste regel, en in den tweeden het vruchtloos en het handvol, heeft virgilius niet; hij zegt: Ik strijd zoo vele jaren lang tegen één volk!
(Bl. 4. reg. 10.) Dus uitte juno zich in 't hevigst van haar woede.
Al weder woede? Hoe oneindig schooner in 't Latijn:
Talia flammato secum Dea corde volutans.
(Bl.4.reg. 19.) En dus 't onsiuimig heir in al zijn woen trotseerend,
| |
| |
wordt van aeolus ten aanzien der winden gezegd. Integendeel heeft het oorspronkelijke:
Mollit animos, et temperat iras,
Hij verzacht hunne drift, en tempert hunne woede; iets, 't welk vlak tegen trotséren overstaat.
(Bl. 5. reg. 3.) Opdat hun felle woede in 't zwerven zij gestuit.
Het woord woede schijnt eene lievelingsuitdrukking der Vertaalster. De Dichter zegt alleen: Hiervoor bevreesd, enz. In het volgende vers trotst aeolus de winden weder, ten spijt van virgilius, die hem magt geeft, dezelve binnen te houden, gelijk hij dus uitdrukt:
regemque dedit, qui foedere certo
Et premere, et laxas sciret dare jussus habenas.
door de Dichteresse zeer schoon aldus vertaald:
De teugels strakker houdt, of losser golven doet;
schoon hierin het jussus vergeten, of liever verkeerdelijk door: wanneer hij woedt, is overgezet.
(Bl.5.reg. 12.) Der Goden vader en beheerscher van al de aard
Beveelt, dat gij de zee ontroert, of wel bedaart.
Hier schuilt eene onduidelijkheid, die in het Latijn niet gevonden wordt. Immers, men zou volgens de Nederduitsche verzen denken, of dat juno aeolus kwam installéren, althans in zijn' post bevestigen, of dat zij hem iets herinnerde, 't geen hij althans wel diende te weten. Niets van dat alles bij virgilius, waar één woord alle bedenking wegneemt; het is namque, want, en dus het volgende redegevend, waarom juno, de groote Hemelkoningin, den God minorum gentium iets kwam verzoeken, die toch alleen op last van haar' Gemaal regeerde. Door het koppelwoord toch, in plaats van en, ware deze zwari heid gemakkelijk weg te nemen; schoon ons het: of wel bedaart, op het slot, vrij zwak voorkomt, en dedit ook niet volkomen door beveelt is uitgedrukt.
| |
| |
(Bl. 6. reg. 15.) De duisternis des nachts valt op het vlak der watren;
De dag wijkt; 't weêrlicht blinkt; de donderslagen klatren.
Hoe sierlijk ook in het Hollandsch deze beschrijving van den storm zij, bij het Latijn haalt zij op verre na niet. Bij voorbeeld hier: wie, die het ijzing wekkende, en zoo volkomen de zaak uitdrukkende,
Intonuére poli, et crebris micet ignibus aether,
kent, zal in de bovenstaande overzetting daarvan een' zweem wedervinden; vooral van het incubat, broeit, van de duisternis even vóór een onweder, ook in onze zoo rijke als juiste moedertaal gebezigd? Waarom dus niet ten minste in regel 15 broeit in stede van valt gebruikt?
(Bl. 7. reg. 9.) Waar nog de Simoïs, in zijn' verschrikten vloed,
Der helden speer, en helm, en lijken dobbren doet.
Verschrikte vloed staat er niet, en in plaats van speer staat er schilden, hoezeer anders de plaats fraai vertaald zij. Dit zijn geene beuzelingen; men mag niet eigenwillig, en zonder noodzake, iets bij virgilius voegen, of veranderen.
(Bl. 8. reg. 4 tot reg. 12.) Oront - nog even dobbren ziet. Deze plaats is blijkbaar meer omschrijving dan vertaling; zij drukt in negen regels vijf van virgilius uit, en heeft dus ook menig denkbeeld, dat men te vergeefs in het origineel zou zoeken; terwijl zij, aan den anderen kant, noch van de Lyciërs, die zich in dat schip bevonden, noch van den maalstroom (vortex), die het schip verslond, gewaagt, welke laatste, niet zeer juist, door een' dwarrelwind vervangen wordt.
(Bl. 9. reg. 10.) Ik zweer... Maar laat ons eerst de ontstelde zee bedaren:
Voor zulk een' schampren hoon zal ik mijn' wraak besparen.
Het alom-beroemde: quos ego... Sed motos praestat componere sluctus, etc. Neptunus zweert niet bij virgilius; daartoe heeft hij geen' tijd; hij spreekt volkomen gelijk ie- | |
| |
mand, die, van zijne kracht bewust, en op het punt van toornig te worden, zich bedwingt, om liever het bedorvene weder goed te maken. Ik zou...! doch neen - zegt men in zulk een geval in onze taal.
De volgende regel is ons duister. Voor welk een' schampren hoon zal de Zeegod zijne wraak besparen? Bij virgilius behoeft men dit niet te vragen; hij zegt woordelijk: Na dezen zult gij uwe schuld met zulk eene (ligte) straf niet hoeten. Wij geven dus, onder verbetering, in bedenking, of deze twee regels niet beter aldus zouden zijn overgebragt:
Ik zou... Maar laat ons eerst de ontstelde zee bedaren;
'k Zal, voor een' tweeden hoon, mijn strenge wraak besparen.
Of misschien nog juister:
Ik zou... Doch stillen we eerst der golven rustloos woeden;
Niets zal, herhaalt ge 't feit, u voor mijn wraak behoeden.
(Bl. 9. reg. 18.) Dus spreekt hij, en bedaart de zee tot in haar' kolken.
Hier is het tumida aequora, en vooral het grootsche dicto citius, 't welk de Almagt van den God zoo verheven uitdrukt, weggelaten.
Dan, genoeg! Men ziet ligtelijk, dat wij op dezen voet met onze aanmerkingen niet kunnen voortgaan. De verdienstelijke Schrijfster zoo min, als iemand onzer Lezeren, zal daarin, hopen wij, vitlust en haarkloverij vinden; immers niemand, die de waarde van virgilius kent, zal het ongepast oordeelen, dat wij Haar, die de schoone doch moeijelijke taak heeft op zich genomen, dezen Puikdichter aan ons publiek bekend te maken, op sommige afwijkingen opmerkzaam maken, die bijna overal elders meer, dan bij een zoo volmaakt Model, geoorloofd zijn; en dat zij zich vooral de Fransche vertaling van delille, die wel in hare soort fraai, doch te wijdloopig en min getrouw is, niet ten voorbeelde stelle, maar alleen uit de zuivere bron putte, en daarbij de vele hulpmiddelen, door echte letterhelden ten gebruike van dezen Dichter opengesteld, vlijtig beoefene. |
|