ke Sofia acht te verontschuldigen te zijn, zoo omdat elk mensch toch vrijheid heeft, te vertrouwen, wie hij wil, als omdat het gemeen niet in staat is, zich een goed begrip van de Geneeskunde te vormen; waarbij dan
nog de gehechtheid aan het leven komt, en de goede uitslag, welke somtijds de pogingen der Kwakzalvers bekroont. Zeker hebben deze zwarigheden weinig om het lijf. Verdienen zij al wederlegd en ontzenuwd te worden, zoo zal dat niemand, bij eenig nadenken, moeijelijk vallen. Doch Sofia had nog andere kunnen ter bane brengen, die waarlijk wel eene nadere overweging waardig zijn. Zoo is het, bij voorbeeld, niet te ontkennen, dat de groote afstand, die er is tusschen den stand van den Geneesheer en dien des geringen daglooners, de trotschheid van vele Artsen, en vooral de nalatigheid, waarmede zij hunne arme patienten bezoeken en behandelen, eene breede deur voor de kwakzalverij opent. Terwijl, bij beschaafder standen, de oneenigheid en het verschil in gevoelens, dat er tusschen de Geneeskundigen plaats heeft, al ligt het denkbeeld doet geboren worden, dat de geheele kunst op losse schroeven staat, en zoo wel het eigendom van een' boer, die slechts oplettend geweest is en veel gezien heeft, als van een beschaafd en geleerd man, zijn kan. De Geneesheeren zijn, daarenboven, dikwijls zelve te veel kwakzalvers, dan dat zij allen zoo laag op die beunhazen zouden mogen neêrzien. De Schrijver erkent dit ook in zijn' laatsten brief, toont het groote onderscheid tusschen een' geleerden Kwakzalver en een' waardigen Arts aan, benevens de moeijelijkheid om over de waarde eens Geneesheers naar regt en billijkheid te oordeelen, betreurt daarom het lot van velen, en besluit met den wensch, dat men eindelijk echte verdiensten van valschen schijn leere onderscheiden; waarmede wij ons van harte vereenigen.