| |
| |
| |
Proeve eener voorstelling van het dierlijk Magnetismus als Geneesmiddel, door C.A.F. Kluge.
(Vervolg.)
Zullen wij de te voren opgegevene kenschetsende verschijnselen van het dierlijk Magnetismus nu alleen aan de uitwerking der verbeeldingskracht, door de Electriciteit of het Galvanismus geholpen, toeschrijven? Het is zeker, dat de verbeelding veel invloed heeft op het zenuwgestel; doch al onderstelde men eens, dat zij den magnetischen toestand veroorzaakt, zoo waren daardoor de verschijnselen, die er bij plaats hebben, niet verklaard. De electrieke bewegingen brengen, zoo ver wij weten, nimmer slaap, nog veel minder bewusteloosheid of een toestand voort, die eenigzins met het nachtwandelen overeenkomt. Zoo ook niet het Galvanisme. Zal men dan bedrog veronderstellen? of ligtgeloovigheid, onoplettendheid, of eene zekere zucht tot het wonderbare, in de waarnemers aannemen? Het eerste moge van mesmer en sommigen zijner aanhangelingen gelden, wij mogen de Duitsche en vele Fransche Magnetiseerders daarvan niet verdenken. Van het laatste, daarentegen, kunnen wij ook dezen niet altijd vrijspreken.
Het is niet te ontkennen, dat verschillende zenuwziekten, zoo van het hersengestel als van het stelsel der zenuwknoopen, b.v. in hysterie, vallende ziekte, hoofdzwijmel, ijlhoofdigheid, zinsverrukking, slaapwandelen enz., verschijnselen plaats hebben, welke veel overeenkomst met den toestand van een' gemagnetiseerde hebben. Wij zien er ook geene tegenstrijdigheid in, dat die toevallen, zelfs door ligchamelijken invloed, van den een' op den ander' overgaan, ja dat het wrijven en streelen van aandoenlijke ligchaamsdeelen de zenuwen opwekken, in de sterkste beweging brengen, en van den anderen kant weêr bedaren kan. Wij kunnen ons daarom ook wel voorstellen, dat aanhoudende, kunstmatige, wrijvingen en betastingen, volgens
| |
| |
bepaalde rigtingen, ook zekere bijzondere uitwerkingen op het zenuwgestel hebben kunnen. Maar dat de magnetiseerder zijnen zieke door den wil alleen, en dat nog wel in afwezigheid en op een' aanmerkelijken afstand, in dien toestand brengen kan, komt ons onbegrijpelijk en tevens onaannemelijk voor; want zoo wel zieke als magnetiseerder kunnen zich hier zoo ligt bedriegen, en het geval zelf is nog zoo zeldzaam waargenomen, dat men, zonder groote ongeloovigheid, het even ligt aan toeval, als aan den invloed van het magnetisch verband, mag toeschrijven. Wij twijfelen insgelijks, dat een nachtwandelaar alles zoude kunnen kennen, wat met hem in een magnetisch verband staat, al is het ook in eene afgelegen plaats; want zoo zoude hij oneindig veel moeten gewaarworden, waarbij geene duidelijke voorstelling bestaan kan. - Het bezien van zichzelven der helderzienden is mede een eiland in de wolken. Wat zal men er van gelooven, wat niet? Hoe zal men de zekerheid dier waarnemingen beproeven? Die een worm in en uit hare maag zag trekken, zal het zeker niet gezien, maar wel gevoeld hebben; en dit gevoel is niet ongewoon. Jammer, dat men haar niet vroeg, wat voor een worm het was, en wat hij genuttigd had! - Wat de voorspellingen dier menschen aangaat, wilden wij wel haast vragen, of men ook aanteekening gehouden hebbe van die, welke niet vervuld zijn. Daarenboven, er moet toch een draad zijn, die hen tot het toekomstige brengt. Waar is die? Zij gevoelen hunnen tegenwoordigen toestand; hoe kunnen zij dan hunnen toekomstigen gevoelen? want er zijn toch geene bewijzen, dat die verrukten van geest in schranderheid en juistheid van oordeel uitmunten, zonder hetwelk men toch niet uit het tegenwoordige tot het toekomende besluiten kan: en anders dan bij gevolgtrekking konden zij 't niet weten, althans niet door gewaarwording. Of heeft de Clairvoyant ook de gaaf, te voelen, wat nog niet bestaat? Wij
gevoelen wel, dat men ons zal zeggen, dat het toch waargenomen is. Maar het komt er op aan, door wien, en hoe? Geestdrijvers hadden nimmer veel vertrouwen als
| |
| |
waarnemers; en dit zijn de magnetiseerders tot één toe, ten minste zoo men hen naar hunne werken zal oordeelen. Vooral, echter, komt ons de hoogste graad voor, als geheel aan onze waarneming onttrokken te zijn, indien men de kalme geestverrukking uitzondere, welke zich dan openbaart. Doch, om dezen toestand als een hooger trap van zuiverheid en vrijheid van het gemoed aan te merken, gaat te ver. Het gevoel is zeker oneindig sijn; maar het blijft toch altijd zinnelijk. Kwam de geest tot hoogere, zuivere aanschouwingen, hij zou zich niet zoo zeer met zijn' ligchamelijken toestand bezig houden; hij zoude ook naderhand ten minste eenig spoor daarvan behouden; het ligchaam vooral zou door die inspanning meer geschokt zijn, en de ontwakende helderziende zou zich niet versterkt en wél gevoelen. Hier zijn dus de magnetiseerders met zichzelven in tegenspraak. De zedelijkheid, - wat zeg ik? de geest kan niet hooger gestemd zijn in dien toestand van rust en kalmte. Het is de zinnelijkheid, welke de overhand heeft; doch eene verfijnde zinnelijkheid, die daarenboven geheel omgestemd is, en geheel anders aangedaan wordt door de omringende Natuur.
Wij zullen hiervan nog meer overtuigd worden, nadat wij de derde afdeeling der theoretische beschouwing, de opheldering namelijk der magnetische verschijnselen, zullen hebben leeren kennen. Wij vinden dezelve, ook buiten haar verband met het geheele werk, zeer lezenswaardig. De Schrijver kent, op het voetspoor van humboldt en reil, der zenuwen een' gevoeligen dampkring toe, zoodat hetgene haar zal aandoen, haar niet onmiddellijk behoeft aan te raken, maar ook op eenen afstand werkt. Wij mogen dit als meer dan waarschijnlijk, ja bijna zeker stellen, wanneer men er zich geene te grove voorstelling van maakt, dien werkkring der zenuwen niet te ruim neemt, en tevens bedenkt, dat, tot eene regt levendige werking, de aanraking altijd noodig is. - Dezen gevoeligen dampkring strekt de Schrijver tot het geheele ligchaam uit, en meent daarvan, zoo in het dieren- en plantenrijk, als in den
| |
| |
mensch, voorbeelden genoeg te vinden. De dampkring van den gifboom is zeker zeer verpestend; doch, deze invloed kan ook wel aan grovere stoffen worden toegekend, die dezelve uitwasemt. Het bijzonder zintuig der vleêrmuis, door spallanzani van alle overige zinnen beroofd, werkte op zulk een' grooten afstand niet, was bepaaldelijk aan het hoofd aanwezig, en bestond dus niet in een' gevoeligen dampkring des ligchaams. - Voor dien gevoeligen dampkring in den mensch, en het vermogen van denzelven, pleiten de angst, dien sommige personen voor het een of ander (eene kat b.v.) ondervinden, zonder dat zij het met één hunner overige zintuigen gewaar worden; de gewaarwording van onder den grond verholen water of metalen; de gerocomie, of de opluiking van oude en vervallene menschen, wanneer zij bij jongere personen slapen; het nut, dat de levensdamp van versch geopende dieren op verlammingen en pijnlijke gezwellen heeft, enz. Maar de zoogenaamde almanakken laten zich ligter verklaren uit veranderde aandoening der zenuwen in een' vochtigen dampkring; het krijgen van stuipen, door het zien van dezelve, uit de verbeelding, gepaard met een zwak zenuwgestel. Dat voorts een gevoelig meisje, dat maagdelijke fierheid en schaamte bezit, in onmagt valt, als haar een jongeling, wie weet hoe? in de armen neemt; dat een vriendelijke handdruk, een vurige kus het geheele gestel kunnen aantasten, zal men eer uit zielkundige gronden, dan uit den gevoeligen ligchaamsdampkring, verklaren.
Deze gevoelige ligchaamsdampkring veronderstelt de Schrijver dat voornamelijk in betrekking staat met het stelsel der zenuwknoopen, of met die zenuwen, welke voor de ingewanden en vaten bestemd zijn, en vooral de organen, die ter instandhouding des ligchaams dienen, schijnen te bezielen. Hij onderscheidt, namelijk, met reil, twee zenuwstelsels in het menschelijk ligchaam; dat der zenuwknoopen, en het hersengestel. In het laatste geschieden de dierlijke werkingen: in hetzelve is een middelpunt, waar- | |
| |
in alle gewaarwordingen tot bewustheid komen, en vanwaar alle handelingen, daardoor veroorzaakt, door den wil bepaald worden. Dit middelpunt ontbreekt in het stelsel der zenuwknoopen, en is slechts eenigermate in de zonnevlecht aanwezig. Daarom heeft er in hetzelve noch bewustheid noch wil plaats. Beide stelsels worden door die zenuwen vereenigd, welke men te voren als den oorsprong van den n. sympatheticus maximus beschouwde, en welke reil het stelsel der halve leiders noemt; deze zenuwen, namelijk, sluiten in den staat van evenwigt en gezondheid beide stelsels van elkander af; maar wanneer in het eene de zenuwvloeistoffe is opgehoopt, slaat zij, door middel dezer halve leiders, tot het andere over, en er heeft gemeenschap tusschen beiden plaats. Dit kan echter niet wezen, of de zenuwvloeistoffe moet in een van beiden opgehoopt zijn, en het eene dus, in vergelijking van het andere, er meer van bevatten.
Uit deze stellingen nu: de zenuwen hebben een' gevoeligen dampkring; deze dampkring kan zich uitstrekken tot buiten het ligchaam; de twee zenuwstelsels in het ligchaam staan in eene wederkeerige werking, en het eene kan het overwigt verkrijgen boven het andere; uit deze stellingen leidt kluge de mogelijkheid der manetische verschijnselen af. In den slaap heerscht, volgens hem, het stelsel der zenuwknoopen voornamelijk; in den magnetischen slaap nog sterker; in de droomen, in het slaapwandelen brengt het zelfs het hersengestel onder zijn bedwang; en in den toestand van helderziendheid, eindelijk, heeft er eene volkomene geleiding en gemeenschap tusschen beiden plaats, zoo echter, dat de hersenen nu niet meer zijn dan een zenuwknoop, en het ware middelpunt in de zonnevlecht gelegen is, vanwaar dan ook in de hartkolk, als de plaats, daaraan het naaste, als 't ware de gevoelige ligchaamskring en alle zintuigen, als in één punt, vergaderd zijn. Daar nu het stelsel der zenuwknoopen een middelpunt heeft, geschieden nu ook de gewaarwordingen met bewustzijn; de zieke kent den in- | |
| |
wendigen toestand van zijn ligchaam; en daar hij dien kent, kan zijn verstand er gevolgen uit trekken, enz. Dat voorts de eene mensch den anderen in dien magnetischen toestand brengen kan, beschouwt hij als een gevolg van de ineensmelting of vereeniging der beide gevoelige ligchaamskringen van den magnetiseerder en van den gemagnetiseerde, door de aanrakingen of andere bewerkingen van het Magnetisme te weeg gebragt: daarom kent dan ook de gemagnetiseerde den geheelen (ten minste zinnelijken) toestand van zijn' magnetiseerder, en alles, wat met hem in een magnetisch verband staat; de magnetiseerder, daarentegen, heeft een' onbepaalden wil op den gemagnetiseerde.
Laat dit nu zijn, zoo als het wil, (want alle deze stellingen en gevolgtrekkingen verdienen en behoeven eene nadere, meer omstandige toetsing); zoo komen ons echter vele der belangrijkste magnetische verschijnselen daarmede tegenstrijdig voor, welke kluge er evenwel uit verklaart, of althans opheldert. Wij bepalen ons tot vier. Het eerste is, dat de zieken in hunne hartkolk alle zintuigen vereenigen; daardoor weten, welke kaart er op ligt, welk uur een uurwerk slaat, enz. Kluge zegt wel, dat zij het niet zien, niet hooren, maar alleen gewaarworden. Hij vergelijkt dit met een' blinde, die op zijn gevoel de kleuren kent. Is deze ooit ziende geweest, dan ziet hij, in zijne verbeelding, dezelve; zoo ziet ook de slaapwandelende de kaart. Doch de blinde zal de kleuren niet kennen, als men hem die niet eerst genoemd, en gezegd heeft: ‘dat gij daar aanraakt, is wit; dat andere is rood;’ tot dat hij eindelijk, door herhaalde betastingen, de eene kleur van de andere op het gevoel leert onderscheiden: eerst voelt hij wel verschil, maar niet eene verschillende kleur. De slaapwandelende bemerkte daarentegen, na eenige inspanning, dat haar een harteboer op het hart lag, zonder dat men haar ooit te voren gezegd had: ‘wat zulk en zulk eene gewaarwording in u voortbrengt, is een harteboer.’ En zoo is het met alles. - Het tweede, wat naar ons inzien ongerijmd is, is de volstrekte willekeur van den magneti- | |
| |
seerder over zijnen zieke. Volgens kluge zelven, komt de gevoelige ligchaamskring uit het stelsel der zenuwknoopen voort: bij den magnetiseerder is dat stelsel, door de halve geleiding, afgesloten van het hersengestel; bij hem heeft het daarenboven geen middelpunt, werkt niet met bewustzijn, kan dus ook de zenuwvloeistof
niet, naar willekeur, naar buiten bepalen; kan dus ook onmogelijk door zijn' wil, en dan nog wel door zijn' wil alleen, op den gemagnetiseerde werken: vooral is het al zeer vreemd, dat slechts de wil ten goede voor den zieke zoo veelvermogend is. - Ook kunnen wij die zuivere zedelijkheid, dat hooggestemd geestelijk gevoel, nog niet regt overeenbrengen met de overheersching van het stelsel der zenuwknoopen, waarin men toch thans den oorsprong der zinnelijke hartstogten wederom meent gevonden te hebben. Het is ook ontegensprekelijk, dat de hoogere geestvermogens des menschen met de hersenen in naauwer verband staan, dan met de zonnevlecht; en dus meer dan waarschijnlijk, dat alles, wat de hersenen tot een ondergeschikt ganglion depotenseert, de zielsvermogens niet wel hooger op kan voeren. Dat de groote mysticus van helmont, die nu weer een eerste Heilige der Geneeskundigen is geworden, eens, op het gebruik van aconyt, zijne ziel uit zijn hoofd naar de krop zijner maag verhuizen, en daar eene hoogere stemming voelde aannemen, is eene waarneming, die men helmontius vergeven mag en kan, omdat hij daar nu eenmaal den troon voor zijn Archeus gebouwd had, en zeker niets vuriger wenschte en zocht, dan die nieuwe residentie in crediet te brengen. Maar waartoe zal het nu dienen, dat men, in plaats van in het onderzoek der natuur bij het heldere licht voort te streven, op het midden van den dag droomen en gezigten wil zien? - Wij hebben eindelijk nog eene vierde bedenking, betreffende de werking op den afstand, als strijdig met het stelsel zelf. Want, indien de geheele magnetische werking afhangt van den overgang der zenuwvloeistof van den eenen in den anderen, hoe is het dan mogelijk, dat de magnetiseerder, door de enkele bepaling zijner gedachten en van
| |
| |
zijnen wil op zijnen zieke, hem in slaap en verder brengen kan? Daartoe moet de stof toch trekken van het eene eind naar het andere, en dit door alle tusschenstoffen heen, zonder zich met iets te vereenigen; terwijl zij zulk eene verklaarde neiging tot het evenwigt heeft, en zoo vele ligchamen aantrekking op haar uitoefenen.
Deze actio in distans, deze werking op een' afstand, ontbrak er alleen aan, om ons in de Natuurkunde alwetend en almagtig te maken. Maar zij strijdt tegen het gezond menschenverstand, (ten minste zoolang het door geene magnetische strijkingen gedepotenseerd is) en niet minder tegen alle ervaring. Wat men daaromtrent verhaalt van almanakken, van spinnekoppen en van allerlei andere sijn gevoelige dieren en menschen, laat zich, vooral wanneer men den gevoeligen ligchaamsdampkring (die zich echter geen honderd voeten in den omtrek uitstrekt) aanneemt, vrij gemakkelijk verklaren, zonder zulk eene heksenleer voor te staan.
Wij zien, dat het Magnetisme, zoo als kluge het voorstelt en opheldert, niet vrij is van tegenstrijdigheden, die het in elk onpartijdig oog verdacht moeten maken. De tijd zal op dezen akker ook vrij wat te wieden hebben.
Ondertusschen zijn wij tot het praktisch gedeelte genaderd, dat insgelijks in drie afdeelingen verdeeld is. In dezelve worden drie vragen beantwoord: 1o. Wie is geschikt tot Magnetiseerder? 2o. Hoedanig geschiedt de magnetische behandeling? 3o. In welke gevallen komt het Magnetisme te stade? In de opgave van het antwoord, hetwelk daarop gegeven wordt, zullen wij korter kunnen en moeten zijn.
1o. De magnetiseerder moet een sterk en gezond ligchaam hebben, in den middelbaren leeftijd zijn; voorts, bij vastheid van karakter, stoutmoedigheid, bedaardheid en reinheid van gemoed bezitten. Wie met eenige aandacht het theoretisch gedeelte las, zal den grond van deze regels ligt inzien. Maar, wie de geschiedenis, vooral van het
| |
| |
vroegere Magnetisme, nagaat, zal de vraag niet kunnen onderdrukken, hoe dan mesmer en zijne medestanders met zulk een uitstekend gevolg kunnen gemagnetiseerd hebben? Doch het zij zoo; is het niet waar, het is ten minste goed dat men het voor waarheid houde, het is ten minste een spoorslag ter deugd meer; want wie wil gaarne als een zwakkeling naar ziel en ligchaam bekend staan, als men met der tijd ook onder ons eens aan het magnetiseren gaat? Voor mij, ik geloof, dat de Duitsche goede trouw dit huismiddeltje bedacht hebbe, om den indruk voor te komen, dien de slechte naam, waarin bij velen het dierlijk Magnetismus staat, op verstandigen en gemoedelijken maken moet.
2o. Om de magnetische behandeling in alle hare omstandigheden te beschrijven, zouden wij kluge bijna geheel moeten afschrijven. Wij vergenoegen ons met eene korte opgave. De magnetische behandeling is eenvoudig, of zamengesteld. Bij de eenvoudige gebruikt de magnetiseerder niets dan zichzelven. Zij geschiedt of zonder betasting, door beademing, of door op den zieke te staroogen of sterk te denken; of wel met betasting. Van deze zijn er verscheidene soorten, waarvan eenige het magnetisch verband daarstellen en de magnetische verschijnselen te weeg brengen, andere hetzelve verbreken en de te hevige toevallen bedaren. Somtijds geschiedt de betasting over het geheele ligchaam, somtijds alleen op een bepaald deel; somtijds geschiedt zij met aanraking of althans op een' geringen afstand, somtijds is die afstand grooter. - Na de opgave dezer verschillende soorten, geeft kluge de manier op, om dezelve aan te wenden, het eigenaardige, dat elke soort heeft, de wijze om dezelve te verbinden, enz. Daarop volgen eenige regels, die men in acht moet nemen, en die vooral de welvoegelijkheid, het gemak van den zieke, den tijd, wanneer en hoe lang men magnetiseren moet, de kleeding, het dieet, de noodige voorzorg bij toevallen, enz. betreffen. - Hierop volgt eene beschrijving der zamengestelde behandeling; waarin vooreerst gesproken wordt over de versterkende middelen. Deze zijn of middellijke; b.v.
| |
| |
de geleiders, zijnde ijzeren of stalen staven; het isolatorium, dat volgens de wetten der electriciteit is zamengesteld, en waarop magnetiseerder en zieke zich vrijstellen van hetgene hen omringt; de electriciteit, welke in vele gevallen het Magnetisme helpt; de spiegel, waardoor de zenuwvloeistof schijnt te worden teruggekaatst; en waartoe eindelijk ook de muzijk gebragt wordt, welke mesmer vooral veel aanwendde, en waaromtrent kluge te regt aanmerkt, dat men de keuze van instrument en stukken naar den aard der zieken en der ziekten wijzigen moet. De behandeling wordt verder zamengesteld door gemagnetiseerde plaatsvervangers; b.v. het gemagnetiseerd water, dat de zieke van gewoon water weet te onderscheiden; het gemagnetiseerd glas, dat hem in slaap brengt, bij afwezigheid van den magnetiseerder; de gemagnetiseerde batterij, waarvan mesmer veel gebruik maakte, bestaande hoofdzakelijk in eene kuip, waar om de zieken zitten, en die gevuld is met gestampt glas en met eenige in zeker verband staande en met eene ijzeren stang vereenigd zijnde flesschen; eindelijk de gemagnetiseerde boom, dien een slaapwandelaar van elken anderen onderscheiden zal, en die dat wonderlijk vermogen verkrijgt, door langs zijne takken en zijnen stam, tot den wortel, in zekere rigting, met eene ijzeren staaf te strijken. Daarmede in verband gebragt, ondervindt de zieke de uitwerking van het Magnetismus.
Uit de beschrijving der magnetische behandeling ziet men van den eenen kant genoegzaam het verschil van het Duitsche Magnetisme met dat van mesmer; maar van den anderen kant ziet men toch ook, dat de verbeelding en eene zekere geestvervoering, zoo wel bij den magnetiseerder als den gemagnetiseerde, noodzakelijke vereischten zijn; hetwelk men nimmer moet uit het oog verliezen in de beoordeeling der waarnemingen, welke ons dienaangaande worden medegedeeld.
3o. De laatste afdeeling handelt over de ziekten, waarin het dierlijk Magnetismus zijne weldadige uitwerkingen ge- | |
| |
toond heeft, of waarin hetzelve van nut zijn kan. Dit is voornamelijk in zenuwziekten van een' slependen aard; maar ook in andere, die meer de vaten, klieren en andere ingewanden aantasten. Ook maakt kluge opmerkzaam op de werking, die hetzelve op schijndooden hebben kan. Men moet evenwel hier vooral de waarnemingen zelve bedaard en onbevooroordeeld lezen, eer men iets beslisse, waartoe wij in allen geval geenen grond vinden, en waarom wij er ook niets van zeggen.
Ten slotte waarschuwt hij tegen het misbruik; wil, dat het volstrekt alleen als geneesmiddel, met voorzigtigheid, maar tevens met standvastigheid en vertrouwen, aangewend worde.
De bijvoegselen van den Vertaler zijn verre van onbelangrijk te zijn. De twee eerste betreffen de letterkundige geschiedenis van dit middel. Het derde bevat eenige raadgevingen voor beginnende magnetiseerders, welke meerendeels eene uitbreiding zijn van de eigenschappen, die kluge zelf in den magnetiseerder vordert. Het vierde bevat eene zeer noodige waarschuwing, om niet te hoog te denken van de slaapwandelaars en Clairvoyans, en dezelve vooral niet voor geïnspireerde wezens te houden. Het vijfde, eindelijk, is een bevelschrift van den Koning van Pruissen, aangaande de beoefening van het dierlijk Magnetismus, welke alleen aan Geneesheeren, onder zekere bepalingen, en onder de verpligting van hunne waarnemingen behoorlijk bekend te maken, wordt toegestaan. Dit bevelschrift is door den Chef der Politie, den Heer von schuckmann, geteekend, die, zoo als ons de Letterbode korteling meldde, in een nader officieel berigt, juist niet zeer ten voordeele van hetzelve spreekt; blijkende het daaruit, dat ook te Berlijn de schoone sekse vatbaarder is voor het Magnetisme dan het mannelijk geslacht, en dat ook dáár hetzelve niet vrij is van die dweepachtig verfijnde zinnelijkheid, welke al ligt, door wie weet welke halve geleiders, tot grove beestachtigheid overslaat.
| |
| |
De Vertaling is, over het geheel genomen, verstaanbaar; want, om goed te heeten, moet zij Hollandsch zijn, en dat is zij niet. Gevoeltuig; bewaarde, voor bewaarheid; meerdere; voor verscheiden of veel; bemiddeld, voor te weeg gebragt; volgens, voor naar, enz. enz. zijn toch misvattingen, die, vooral wanneer zij dikwijls komen, der duidelijkheid hinderen en den stijl ontsieren. |
|