verbindtenis tot de pligten des Christendoms, die openlijk met ja werden beantwoord, en eindelijk eene bijzondere oproeping met name van ieder der nieuwe lidmaten, die een voor een den Bijbel kussen, en dan ieder afzonderlijk door den Leeraar, aangesproken en gezegend worden; behalve de vier laatsten, die de Leeraar te zamen nam, als zijnde door hemzelven niet onderwezen en aan hem minder bekend, daar de aanspraken naar den bijzonderen toestand van ieder waren gerigt.
Wij gelooven gaarne, dat geheel deze plegtigheid voor velen roerend en hoogst stichtelijk was, en wenschen zeer, dat dezelve dikwijls met zegen herhaald en door andere Gemeenten worde nagevolgd. Volkomen, echter, draagt dat bijzonder aanspreken en het bij zondere in die aanspraken onze goedkeuring niet weg, om redenen, die een ieder van zelve voelen zal; het is ook nagenoeg onmogelijk om altijd in dier voege geheel onpartijdig te handelen; - ook is bij eene talrijke schare van aankomelingen dat bijzonderen ondoenlijk. Het komt ons ook voor, dat het lofwaardig doel des Leeraars even zeer kan worden bereikt door ééne aanspraak tot allen, of, wil men, ééne aan iedere sekse, in welke men toch zoo veel brengen kan, dat ieder het zijne daarin gemakkelijk voele, en dat ook gemakkelijk daaruit neme; terwijl desniettegenstaande de plegtige oproeping tot den Bijbel, hoofd voor hoofd, blijven kon. Ook willen wij den Leeraar in bedenking geven, of niet geheel de Leerrede nog meer in verband had kunnen gebragt worden met de plegtigheid, en de onderscheidene stukken, die dezelve ontwikkelt, als regtstreeks tot de nieuwe ledematen gerigt, (zonder eenige schade voor de overige leden der Gemeente) hadden kunnen voorgesteld worden. Dan, dit is slechts eene vraag; - het stukje doet verstand en hart van den Eerw. zimmerman eer aan, en het gegeven voorbeeld verdient aanprijzing.