en post als Kolonel; de bewijzen van haat veranderen in die van hulde aan de liesde, en alles eindigt, als naar gewoonte, met - trouwen.
Dit alles heeft bouilly ontwikkeld met die stille eenvoudigheid, welke den bekwamen man kenmerkt; niets is er in van dat bonte, wilde en onverstaanbare, hetwelk thans zoo zeer in de mode is. Ook de vertaling heeft niets van het laatste en van die inmengsels van straattaal, van jij en jouw, van bennen enz., welke ons in het lezen van de hedendaagsche vertalingen, zelfs van eene soort van Treurspelen, dikwijls stootten. In alles is de toon der beschaafdheid; en het dunkt ons, dat de Dichter ook vrij gelukkig is geweest in het navolgen der liedjes (vaudevilles), waarmede het oorspronkelijke is doorweven. Allermoeijelijkst is dit schijnbaar gemakkelijk werk, niet alleen om den dwang der maat naar de muzijk, maar vooral omdat, bij het verschil der talen, vele fijne punten van vernuft, waartoe de Fransche taal, als minder rijk, en dus meer geschikt voor woordspelingen, aanleiding geeft, niet zelden verloren gaan. Het is dus te wenschen, dat de Dichter zijne vermogens aan gewigtiger zaken beproeve, en wel op vruchten, voor onzen bodem beter berekend, die het gevaar, aan verplanten verknocht, niet behoeven te ondergaan.
Het stukje is verder met vele sieraden voorzien; niet alleen met een fraai titel - vignet, maar ook met eene afbeelding van het costuum van Mevrouw van Ronsberg, als Perette. Dit zoude Mejufvr. a.m. kamphuizen, geb. snoek, moeten verbeelden; dan, hoe fraai de bijfieraadjen zijn, wij hebben te vergeefs er de bevalligheid van deze bekwame Kunstenaresse, die zoo wél in de afbeeldsels van haar als Rosamunde en Asschepoester is afgebeeld, in dit prentje gezocht. De opdragt aan haar is harer beter waardig, en met veel gevoel en smaak gesteld.