besmet worden; al waart gij zelf nog niet volkomen overtuigd, daarvan moet gij toch overtuigd zijn, dat deze kunstbewerking volstrekt geene schade doet; en, wat het gerucht soms ook in omloop bragt en nu op nieuw weder in omloop brenge, waar is de geneesheer, die openlijk en met zijnen naam er voor durft uitkomen, dat hij de natuurlijke ziekte in vroeger naar eisch gevaccineerde voorwerpen nog aantrof? Eer hebbe het hart van den man, die zijne ondervinding wereldkundig maakt; maar die het niet openlijk zeggen durft, en het intusschen den minkundigen in het oor wilde fluisteren, verdient bij iederen geneesheer en bij iederen menschenvriend diepe verachting. Ieder vernieuwd gerucht ten nadeele der koepok is eene oproeping aan den geneesheer om daadzaken publiek te maken, bijaldien zulk gerucht ook maar eenigzins grond had. En het volkomen ongeloof aan hetzelve van iederen verstandigen, zoo lang de geneesheeren zwijgen, is een te vereerend vertrouwen, dan dat men een oogenblik twijfelen zou, dat eenig man van eer, wien zijne praktijk tegen het voldoende of onschadelijke dier inenting daadzaken opleverde, dit vertrouwen verraden zou, door zijn stilzwijgen voor het publiek.
Hoezeer ook uit deze hulde aan jenner blijkt, dat de koepok en derzelver voorbehoedend vermogen vóór hem niet geheel onbekend was, zoo geschiedt hier toch aan 's mans verdiensten, als die het eerst deze gewigtige ontdekking, toen hij zelf die maakte, behoorlijk navorschte, en ons van de menschenpokken, dien ijsselijken geefel, heeft verlost, allezins regt.