De Opvoeding, Tooneelspel, gevolgd naar het Fransch van De la Coste, door P.G. Witsen Geysbeek. Te Amsterdam, bij H. van Kesteren. In kl. 8vo. 91 Bl. f :-12-:
Een lief stukje, 't welk in handeling en intrigue, wel is waar, zeer zwak is, doch zulks vergoedt door eene zedelijke strekking, die aan de meeste onzer moderne Tooneelspelen maar al te zeer ontbreekt. De held van het stuk, een inderdaad wél opgevoed, dat is, een braaf jongeling, geeft schoone bewijzen van weldadigheid en liefde tot zijnen onderwijzer en vader. Zijne onderwerping aan dezen, die hem een meisje ten huwelijk wil geven, dat hij nooit gezien heeft, hoewel zijn hart niet meer vrij is, komt ons wat te Oostersch voor; ook in de oud-burgerlijkste huisgezinnen bij ons zal een vader zoo iets niet vergen. Doch het komt alles goed uit; de vader, die slechts vertrouwen en gehoorzaamheid begeert, heeft den smaak van den jongeling ongemerkt geleid, en diens geliefde lucile is juist de schoone, welke zijn vader onder haren waren naam, dien de zoon niet wist, voor hem bestemde. Men gist dit echter reeds in 't begin, en de verrassing is dus niet zeer groot. - Het karakter van eenen hier voorkomenden Gouverneur is edel, en het Ideaal van zulk eenen opvoeder, door aristus geschetst, steekt treffend af bij de onverdiende minachting, waarmede sommige dwazen dit verdienstelijk beroep behandelen. Daarentegen zijn de karakters van eenige jonge knapen, - regte monsters van zedeloosheid, waarvan de een zijn' vader besteelt, en een' ongelukkigen kamerdienaar deswege voor den Regter laat komen, de ander een deugdzaam meisje door een valsch huwelijk misleidt, en, toen zij zwanger is, te midden der hoofdstad aan de vertwijfeling overlaat, ja zelfs de brieven aan de ouders onderschept, - deze karakters zijn te zwart voor zulk een Tooneelspel; schoon wij tevens gelooven, dat dezelve, helaas! in groote hoofdsteden niet zeldzaam zijn. - Het vers op bl. 26 kon beter zijn, en heeft ons althans niet zoo veel bewondering afgeperst, als aan saintval. - In de vertaling
ontmoetten wij dikwerf eene geheel Fransche woordvoeging, vooral in de aanspraak van aristus, bl. 12-14, waar in het begin het woord zijnde ongepast voorkomt, terwijl op het midden van bl. 13 dat woord in onze taal volstrekt vereischt wordt. Een overzetter behoorde zijne taal in den grond te kennen.