| |
Bijbel voor de Jeugd, door J.H. van der Palm. Iste Stuk. XII, 182; IIde Stuk, 192 Bl. Te Leyden, bij D. du Mortier en Zoon. 1811 en 12. In 8vo. f 1-16-:
Wanneer een man, die alleen gewoon is voor volwassenen te spreken en te schrijven; een man, wiens post eigenlijk vordert, de geheimen der gewijde taalgeleerdheid, en den zin der heilige oorkonden van ons geslacht, te ontvouwen voor jongelingen, die, voor dieper navorschingen vatbaar, door hem tot het gewigtig ambt van Christenleeraar opgeleid worden, - wanneer een man, die met zijnen geest meestal in de hoogere gewesten verkeert, welke zijne bezigheden voor hem ontsluiten, - wanneer zulk een man in de lagere kringen der kinder-wereld afdaalt, om het woord te voeren tot dezulken, wier verstand zich pas begint te ontwikkelen, en nog ontbloot is van kundigheden, - wanneer hij, in de taal van kinderen, voor kinderen spreken en schrijven, en de belangrijkste waarheden in eenen, voor het kinderlijk verstand en hart geschikten, vorm wil voordragen; dan zal het groote verschil dezer beide pogingen ons doorgaans een' ongunstigen uitslag doen voorspellen. Immers, hoe zeldzaam is de vereeniging van die bekwaamheden, waardoor de mensch even gemakkelijk afdaalt tot het eenvoudig en natuurlijk gesprek met kinderen, als hij zich verheft tot de hoogte van taalkundige en
| |
| |
godgeleerde onderzoekingen! Intusschen, wij moeten bekennen, dat die vrees ons slechts in geringe mate bekroop, toen wij vernamen, dat de Heer van der palm die taak op zich genomen, en zijne pen aan het godsdienstig onderwijs der jeugd had toegewijd. Wij kenden, wel is waar, den man alleen uit zijne schriften voor volwassenen, als uitlegger der H.S., als prediker, en als redenaar; maar wij hadden in die schriften zulk eene juistheid van ontwikkeling, zulk eene klaarheid van voorstelling, zulk eene warmte van gevoel, en zulk eene eenvoudigheid van stijl bewonderd, dat wij ook het beste verwachtten voor het vak, waaraan hij nu zijne krachten had beproefd, en een' even uitmuntenden onderwijzer van kinderen in hem voorspelden. Deze bedenkingen verkregen nog meer gewigt bij ons door eene aanmerking, welke onder het lezen van de schriften des Heeren van der palm zich dikwijls onwikkekeurig aan ons opdrong, dat namelijk het peilen van de diepten der wijsgeerte niet zoo zeer het vak schijnt te zijn, waarin hij in zijne volle waarde schittert, als wel het spreken van de taal der natuur en der waarheid. Daarenboven voelden wij, dat het onderwerp zelf, aan welks behandeling hij zijne bekwaamheden had toegewijd, den gunstigen uitslag van zijne pogingen moest bevorderen. Het is, namelijk, de Bijbel, welken hij voor kinderen verklaart; het is de godsdienstige geschiedenis van ons geslacht, welke hij voor kinderen ontwikkelt; het zijn godsdienstige waarheden, welke hij hun tracht in te prenten. Voor zulke waarheden nu is het kinderlijk gemoed vooral vatbaar, dewijl zij daarin gegrond zijn. Het verstaat en gevoelt volkomen de taal der ware welsprekendheid, of der zuivere natuur, omdat die taal daaruit voortvloeit. Welk een heerlijk geheel van waarheid, van kracht en bevalligheid, moet er dus geboren worden, wanneer onderwerp en vorm alzoo zamenwerken!
Wij verheugden ons derhalve, toen wij zagen, dat de Heer van der palm zijne uitstekende begaafdheden aan eene verklaring des Bijbels ten dienste der jeugd had
| |
| |
besteed. Wij verheugden ons, dat de jeugd nu ook gebruik zou kunnen maken van den arbeid eenes mans, die tot hiertoe alleen voor volwassenen werkzaam geweest was; en wij wenschten haar geluk, dat zij zich door zulk een' voortreffelijken leidsman zou zien voorgelicht tot het regt verstand van die schriften, welker geest met het zuiver gevoel hares harten zoo volkomen overeenstemt.
Om het werk in zijne wezenlijke waarde meer algemeen te doen kennen, zullen wij de bedoeling en den aanleg van hetzelve trachten open te leggen, volgens de opgave daarvan in het voorberigt.
De algemeene titel van het boek is: Bijbel voor de jeugd. Achter dezen is nog een bijzondere titel gevoegd, betrekkelijk tot dat gedeelte der H.S., hetwelk in elk stuk behandeld wordt, luidende: Bijbelsche tafereelen. Zoo heeft het eerste stuk nog den bijzonderen titel: Bijbelsche tafereelen uit de geschiedenis der eerste menschen; en het tweede: Bijbelsche tafereelen uit de geschiedenis der oude wereld. Door deze inrigting kan elk stuk, naar de bedoeling van den Schrijver, tot het gebruik van school- of kerk-prijzen voor de jeugd dienen.
Eene doorloopende Bijbelverklaring is de inhoud van dit boek. - ‘Door Bijbelverklaring,’ zegt de hoogeerw. Schrijver in het voorberigt, ‘versta ik, eene eenvoudige opheldering van den inhoud des Bijbels, waarbij de voorvallen, in denzelven verhaald, in hun natuurlijk licht, en, zoo veel mogelijk, aaneengeschakeld worden voorgesteld, met bijvoeging tevens van zoodanige aanmerkingen en herinneringen, als geschikt zijn, om het nuttig gebruik van dit onschatbaar boek te bevorderen.’ - Hij bedoelt met de jeugd, waarvoor hij schrijft, ‘jonge lieden van beide seksen, die den Bijbel reeds met vrucht en nut lezen kunnen; die ten minste den ouderdom van twaalf jaren bereikt hebben, en voor wie men in denzelfden stijl kan schrijven, als voor volwassenen.’ Echter wil hij het gebruik van zijn werk niet alleen tot zulke jonge lieden bepalen; maar hoopt, dat zij, die in jaren verder ge- | |
| |
vorderd zijn, en onderrigt in den Bijbel noodig hebben, hetzelve met eenig voordeel zullen kunnen in handen nemen. - De Autheur heeft zich bij het schrijven verbeeld, ‘jonge lieden voor zich te hebben, met wie hij over een gedeelte des Bijbels sprak; voor wie hij de voorkomende zwarigheden uit den weg ruimde; aan wie hij de eenvoudige toedragt der gebeurtenissen, den natuurlijken zin der spreekwijzen openleide; wie hij de waarheid en schoonheid van het verhaalde deed begrijpen en waarderen; en voor wie hij nu en dan, echter niet te dikwijls, om er den indruk niet van te verflaauwen, een woord van nuttige toespraak en vermaning daarbij voegde.’ - Over het gebruik van dit boek drukt hij zich in dezer voege uit: ‘In de huisgezinnen zou men eerst dat gedeelte des Bijbels, waarover ieder hoofdstuk handelt, en daarna het hoofdstuk zelf kunnen doen voorlezen; hetgeen dan gereedelijk tot verdere gesprekken, of althans tot verdere overpeinzingen, aanleiding zal geven.’ - Om de duisterheden, welke in het
begin van den Bijbel den lezer ligtelijk zouden kunnen afschrikken, op te helderen, en alzoo de waarde der heilige boeken te handhaven, betuigt hij de eerste vier hoofdstukken van Genesis vrij uitvoerig te zullen behandelen. Echter wil hij niet, dat men naar die uitvoerigheid de uitgebreidheid van het geheele werk zal beoordeelen. ‘In het vervolg, althans van de Aartsvaderlijke geschiedenis af,’ zegt hij, ‘zal alles gemakkelijker voortgaan. Over de Mozaische wetgeving zal ik, met de opgave van den algemeenen geest derzelve, en eenige voorname aanmerkingen daarover, volstaan. De Regter-tijden zullen ons wel weder moeijelijkheid baren; maar de verdere geschiedenis des Ouden Verbonds zal in weinige stukken kunnen afgehandeld worden. Ten aanzien der zoogenoemde Poëtische boeken, en de dichterlijke redevoeringen van de Profeten, zal ik slechts, in weinige klare vertoogen, den inhoud, aard en zamenstelling derzelve pogen in het licht te stelien, en met enkele proeven te staven. Er zullen echter hiertoe, voor het Oude Testament alleen, ten minste tien zoodanige stukken, als het tegenwoordige is, vereischt worden.’
| |
| |
Op dit voorberigt laat de Schrijver eene inleiding, of eene toespraak aan zijne jeugdige lezers en lezeressen, volgen, over den eigenlijken aard van zijn geschrift. Hij ontwikkelt daarin, op een' innemenden en eenvoudigen toon, het voornaamste van 't geen hij in het voorberigt heeft opgegeven; zoekt den kinderen een betamelijk gevoel van hunne waarde, en van het belang hunnes jeugdigen ouderdoms, in te prenten; spreekt met warmte over den Bijbel, het oudste, rijkste en nuttigste boek; dringt de noodzakelijkheid en de wijze eener nadere opheldering en verklaring van hetzelve aan, en berigt, wat hij te dien einde hoopt te doen. Deze toespraak kan haar doel niet missen bij kinderen, wier gemoed openstaat voor de waarheden van den Godsdienst; zij is volkomen geschikt voor hun verstand; zij moet hun hart innemen door de warmte, de hartelijkheid en opregtheid, welke hare kenmerken zijn, en een' ieder het beste doen verwachten van het stuk zelve.
Wij zien uit deze opgave van den aard des werks, dat hetzelve geenszins zal dienen, om den Bijbel bij de jeugd te vervangen, of als een uittreksel haar ten gebruike te strekken. In den nieuweren tijd heeft, wel is waar, het gevoelen vrij algemeen in Duitschland, en zelfs ook bij ons meer of min veld gewonnen, dat de Bijbel, om zijn' onderwetschen vorm, om zijn verouderd spraakgebruik, en het Oostersch gewaad, waarin de zedelijke en godsdienstige waarheden gehuld, ja verborgen zijn, als boek voor de jeugd min geschikt is, en of door zedelijke en godsdienstige ieesboeken vervangen, of ten hoogste slechts in een uittreksel moet gelezen worden. Van daar die veelvuldige pogingen, om den Bijbel, ja den geheelen Godsdienst, te schikken en te plooijen naar de zoogenoemde bchoeften van den tijd; van daar die Bijbelvertalingen, die de aloude oorkonden van ons geslacht in geschiedboeken van onze tijden herschiepen, (waarin bahrdt met zijn gedrogtelijk werk voorging;) van daar die veelvuldige hulpmiddelen, om der jeugd het lezen van den Bijbel overtollig te maken; en van
| |
| |
daar ook die uittreksels uit den Bijbel, waarin, door angstvallige schikking naar de begrippen en den geest onzer eeuwe, het kenmerkende in voordragt en stijl geheel niet meer te vinden is. Zonder deze pogingen in 't algemeen te wraken, en het goede, daardoor bewerkt, geheel te loochenen, kunnen wij aan dezelve toch maar een zeer bepaald nut toekennen, en meenen, dat het gebruik der bedoelde boekjes, hoe voortreffelijk dan ook in hunne soort, tegen het lezen der H.S. zelve nimmer kan opwegen. ô! Wie den Bijbel, zoo als hij thans is, onder welk voorwendsel ook, aan de jeugd onttrekt, onttrekt haar het dierbaarste geschenk; want niets ter wereld kan vergoeden de beste aanleiding ter ontwikkeling van hare vermogens, en ter vorming van haar hart tot deugd en godsvrucht; het voortreffelijkst handboek van die levenswijsheid, welke in lateren tijd haren voet voor afdwalingen beveiligen, en op het pad des heils zal bevestigen. Het moge al eens waar zijn, dat de Bijbel, om de bijzondere kleur, welke hij van tijd en volk en taal heeft aangenomen, hier en daar minder duidelijk is voor het jeugdige verstand; maar is hij in een ander opzigt, en wel met betrekking tot den eigenlijken geest en inhoud, niet zeer klaar voor het kinderlijk gemoed? Trouwens, hij kent noch den geest des Bijbels, noch den aard van het reine jeugdige hart, die niet gevoelt, dat er eene volmaakte zamenstemming tusschen deze beiden bestaat; hij weet niet, dat het eenvoudig oog de verhevenste waarheden vaak door het Oostersch gewaad henen ontdekt, die het woord des levens door menschelijke hulpmiddelen wil zien vervangen. Zoo weinig nut dergelijke boeken stichten, wanneer zij de plaats van den Bijbel innemen en op zichzelve gebruikt worden, zoo veel voordeels kunnen zij integendeel aanbrengen, wanneer zij te gelijk met de H.S., tot beter verstand van dezelve, der jeugd in handen gegeven worden.
Alle deze, en zekerlijk nog meer andere en gewigtiger bedenkingen over het lezen van den Bijbel voor de jeugd, in dien vorm, waarin wij denzelven thans bezitten, zijn bij
| |
| |
den Heer van der palm buiten twijfel opgekomen, toen hij het ontwerp van dit werkje vormde. Zij hadden bij hem, die, door zijne grondige kennis van den geheelen vorm der H.S., het kenmerkende van dezelve zoo wél weet te waarderen, gewisselijk oneindig meer kracht, en bepaalden ook zijn besluit, om een bijbelsch leesboek te schrijven, dat, bij het lezen van den Bijbel zelven, met vrucht ter verklaring zou kunnen worden gebruikt. Dank zij den begaafden Schrijver en warmen Bijbelvriend voor dit besluit! dank voor dit geschenk!
Het eerste stuk behelst de volgende hoofdstukken: 1) Verhaal van de schepping der wereld. Genes. I en II:1-3. bl. 9-27. 2) De jeugd en onschuld des menschdoms. Genes. II:4-25. bl. 27-55. 3) Verhaal van des menschen val. Genes. III:1-6. bl. 55-73. 4) Vervolg der geschiedenis van des menschen val. Genes. III:7-15. bl. 73-91. 5) Slot der geschiedenis van des menschen val. Genes. III:16-24. bl. 91-119. 6) Kaïn en Abel. Genes. IV:1-8. bl. 119-143. 7) Kaïn voor God te regt gesteld. Genes. IV:9-16. bl. 143-161. 8) Lotgevallen van Adam en Kaïn, na den dood van Abel. Genes. IV:17-26. bl. 161-182. - In het tweede stuk worden de volgende onderwerpen behandeld: 1) Geslachtregister van Adam tot op Noach. Genes. V. bl. 1-27. 2) Vervolg van Noachs geslachtregister. Genes. V. bl. 27-49. 3) Algemeen zedebederf van het menschdom. Genes. VI:1-13. bl. 49-73. 4) Over den zondvloed en de arke. Genes. VI:14-22. bl. 73-101. 5) Verhaal van den zondvloed. Genes. VII en VIII:1-14. bl. 101-123. 6) Uitgang uit de ark. Genes. VIII:15 tot IX:7. bl. 123-145. 7) Slot der geschiedenis van Noach. Genes. IX:8-29. bl. 145-171. 8) Nieuwe bevolking der aarde. Genes. X en XI:1-9. bl. 171-192.
Wanneer wij betuigen, dat alle die onderwerpen over 't geheel met de diepste kennis van zaken, met de grootste duidelijkheid, met den keurigsten smaak en de innemendste bevalligheid zijn behandeld, zeggen wij niet meer, dan het
| |
| |
algemeen bekende, niet meer, dan wat een ieder, die den Heer van der palm uit zijne overige geschriften heeft leeren kennen, vooraf veronderstellen, en na de lezing van het boek ook voorzeker zal toestemmen. Trouwens, ook hier zien wij, dat de man in den Bijbel en de Bijbel-wereld geheel te huis; dat hij met de denkwijze en de taal, met het leven, met de zeden en gebruiken der menschen uit de gewijde oudheid zoo volkomen vertrouwd is, dat hij alles, wat daaruit licht ontvangen moet, in zijne reine, objective waarheid weet voor te stellen. Zijne eenvoudigheid en klaarheid van voorstelling, zijne tooverkracht in stijl en in taal verloochenen zich daarenboven ook geenszins; neen! wij zien juist hier de beslissende proeve van zijne welsprekendheid, daar hij de belangrijkste en zelfs ingewikkelde zaken door dezelve voor het kinderlijk verstand weet op te helderen en te verduidelijken; zoo echter, dat ook de volwassene en beschaafde het als voor zich geschreven beschouwen moet.
Intusschen kunnen wij, bij dezen opregten lof, niet ontkennen, dat de Heer van der palm, naar ons gevoel, hier en daar schijnt te vergeten, dat hij voor kinderen tusschen twaalf en vijftien jaren schrijft. Wij staan gaarne toe, dat deze mindere duidelijkheid veelal wordt veroorzaakt door de onderwerpen, welke niet altijd in zedekundige en godsdienstige waarheden, maar somwijlen in wetenschappelijke, oudheid- en tijdrekenkundige onderzoekingen bestaan, die, met alle vermogen van taal en stijl, onmogelijk tot grootere klaarheid kunnen gebragt worden; doch dit neemt de aanmerking niet weg. Integendeel is die aanmerking juist tegen die onderwerpen gerigt. Het komt ons namelijk voor, dat vele van dezelve de bevatting van kinderen in dien levenstijd nog te boven gaan, en dat ook sommige redeneringen gebouwd zijn op eene dieper en uitgebreider kennis van wereld en van menschen, dan men gewoonlijk bij hen in die jaren kan vooronderstellen.
Eene andere eigenschap, welke ons in een geschrift, voor kinderen bestemd, minder behaagt, is de polemische
| |
| |
aard van hetzelve. Wij bedoelen de dikwijls voorkomende bestrijdingen en wederleggingen der gevoelens en opvattingen van andere Bijbeluitleggers. Bij alle verdienste, welke deze wederleggingen, op zichzelve beschouwd, ook mogen bezitten, schijnen zij ons hier niet op hare plaats te staan, en niet overeen te komen met het oogmerk van den Schrijver, 't welk, volgens zijne eigene opgave, in eene eenvoudige opheldering des Bijbels voor de jeugd bestaat. Zoodanig eene opheldering nu heeft niets gemeen met de wederlegging der gevoelens van andersdenkenden. Het kind leest den Bijbel in zijne eenvoudigheid, met het vaste geloof aan de waarheid van denzelven, en zonder te denken aan de mogelijkheid van verdraaijing en ondermijning. Het behoeft daarom ook nog niet gewaarschuwd te worden tegen pogingen, welke die onedele strekking hebben, en het kan door zoodanige waarschuwingen wel eens in zijn kinderlijk geloof geschokt worden, in plaats van zich daarin bevestigd te zien.
Deze aanmerkingen verkrijgen bij ons nog meer gewigt, daar die wederleggingen ons veelal schijnen voort te komen uit eene overdrevene zucht, om alles naar de letter op te vatten, en bijkans nergens eene andere verklaring te laten gelden. Wij vereeren deze zucht als loffelijk, en achten haar zeer geschikt, om den Bijbel, zoo als wij denzelven bezitten, te handhaven; maar wij meenen tevens, dat zij werkelijk nadeel kan doen aan de wezenlijke waardering der H.S., en aan de vereeniging der strijdende partijen, wanneer zij overdreven wordt. Daardoor vervoerd, wordt men wel eens onregtvaardig tegen de pogingen van uitleggers, die van ons verschillen, en schrijft dezelve aan onedele beginselen toe, aan de zucht om de bijbelsche berigten tegen te spreken en naar zijnen zin te verdraaijen, terwijl niets dan opregte belangstelling in de handhaving van de eer der H.S. de bron daarvan was. Het is zoo, de ontwikkeling van den Heer van der palm is zoo meesterlijk, en de voorstelling zoo klaar, dat elk betwist punt daardoor altijd een' hoogen graad van waarschijnlijkheid verkrijgt; echter ge- | |
| |
looven wij, dat er veel meer toe vereischt wordt, dan het bijgebragte, om sommige punten, b.v. de erkende mogelijkheid, dat Adam de uitvinder van het letterschrift is geweest, voor de regtbank van wijsgeerte en geschiedkunde te voldingen.
Doch in 't algemeen schijnen dergelijke wederleggingen ons weinig af te doen, omdat de onderscheidene opvattingen en verklaringen afhangen van de onderscheidene stand punten. Wij hadden uit dien hoofde gewenscht, dat de Heer van der palm zijne jeugdige lezers en lezeressen vooraf op het standpunt had gesteld, waaruit zij den Bijbel behooren te beschouwen. Dit zou, onzes inziens, eene allernuttigste, ja onontbeerlijke inleiding geweest zijn tot het regt verstand van het boek zelve, en zou die wederleggingen veelal overtollig hebben gemaakt. |
|