thomas à kempis; een werkje, 't welk, genoegzaam gelijktijdig, ook door den eerbiedwaardigen de perponcher in onze taal is overgebragt. (Zie No. IX van ons Tijdschrift voor 1812. bl. 395.) Het is hartverheffend, te zien, hoe kiesch, hoe onbaatzuchtig, hoe verwijderd van alle jaloerschheid, zoo eigen aan Concurrenten tot hetzelfde doel, de Roomsche Priester van den Protestantschen Leek en zijn werk spreekt, 't welk het zijne slechts even was voorgekomen. ‘Getrouw mogen wij de vertaling van den Heer de perponcher noemen, die, ofschoon Protestant, het werk, zoo als het is, zijnen Lezeren heeft willen aanbieden, en daardoor een openlijk blijk heeft gegeven van den edelen geest, die hem bezielt.’ (Voorr. bl. XXXVIII.) Reeds de toevallige vereeniging van twee zulke kundige mannen tot één doel moet ons het voorwerp van hunnen arbeid, het punt, waarin zij zamentreffen, als een gewrocht doen beschouwen, onzer aandacht niet onwaardig. En, inderdaad, is de Navolging van Christus, hoezeer het werk van eenen Monnik uit de vijftiende Eeuw, voor zijnen tijd een wonder van godsvrucht, van edele beginselen, en waardering van den adel onzer zedelijkheid boven onze zinnelijke natuur, ja hier en daar zelfs van verlichte begrippen. Hoe gepast is, b.v., zelfs thans nog, voor het algemeen de raad, om in den Bijbel dingen eenvoudig voorbij te gaan, die ons onoplosbaar voorkomen? (bl. 23). De geheele inhoud van het boek ademt zulk eene reine ziel, dat men niet voorbij kan, den Schrijver, wie hij zij, lief te hebben, en dat het een koud hart verraadt, met sommigen dit werk, als geheel dwaas en der lezing onwaardig, af te keuren. Doch, aan den anderen kant, vinden wij den Heer schrant veel te eenzijdig in de lofspraken, door hem in de voorrede zoo ruimschoots aan
dit geschrift toegezwaaid. Hij poogt alle daarin voorkomende gebreken te verschoonen, en schijnt te ontkennen, dat er overdrevene gevoelens in dit boek gevonden worden. Dan, hoezeer de Vertaler de uitdrukkingen verzacht hebbe, waarin die ge-