| |
Ida, of het Meisje van Athene, naar het Engelsch van Miss Owenson. Iste Deel. Met Platen. Te Amsterdam, bij C. Timmer. 1812. In gr. 8vo. 269 Bl. f 2-10-:
Een Roman van een' niet zeer dagelijkschen inhoud. Deszelfs Tooneel is Nieuw Griekenland; deszelfs Heldin, een meisje uit dat land, volmaakt, gelijk alle Roman-heldinnen, en door de zorg van een' Oom opgevoed, die zelf in Engeland zijne beschaving ontvangen heeft. Een Engelschman, een jongeling van losse beginselen, doet eene pelgrimaadje naar het Vaderland van epicurus, waar hij niet zoo zeer den heldenroem en de verhevene grondstellingen van Athene's ou- | |
| |
de Wetgevers, Verdedigers en Wijzen, als schoone Grieksche vormen zoekt. Het geval dient hem boven verwachting. In eene kwade luim gebragt door de Turksche uitgelatenheid op het Bairam-feest, ziet hij, te midden van een bekoorlijk boschje, een schoon gebouw, niet zonder smaak gesticht, maar waarin de vermenging der oude met de nieuwere Bouwkunst van een' hedendaagschen bezitter getuigde. Door bloemfestoenen en vergulde traliën heen, zag de wellustige jongeling - wie - wie anders dan ida? Zij was de Dochter van den Archont rosemeli, en na den dood van haar' Oom bewoonde zij met haren Vader het bevallige landverblijf, door genen aangelegd. En in welk eene houding zag haar de Brit? Slapende in de badkamer, versierd met de ongezochte bekoorlijkheden eener frissche jeugd en maagdelijke onschuld. De Griek stamati, dien de Engelschman te Venetië had leeren kennen, bragt hem nu verder op eene zeer ongezochte wijze in kennis met het huisgezin van ida, wier schoonheid, en vooral wier geestvermogens, hij hem zeer hoogelijk roemde. Met een' glimlach ontving de Europeër dezen lof eener nieuwere Griekinne, die hem reeds daarom verdacht moest voorkomen, omdat hij de
Vrouwen diep verachtte, en alleen het zinnelijk genot zijner ijverigste pogingen waardig keurde. Dan, in den omgang der jonge Atheensche ontwikkelden zich van dag tot dag volmaaktheden, die zijne onwillekeurige bewondering wekten. Niet slechts kennis aan en geestdrift voor de Oudheden van haar Vaderland, ook bekoorlijke talenten, een edel hart, en hooge gevoelens van deugd, versierden ida verre boven hare zusteren. De Engelschman kwam door stamati weldra in een' zeer gemeenzamen omgang met de Familie rosemeli, had dus gelegenheid ida dagelijks te zien, en werd eindelijk, ten spijt van zijn' gezworen haat tegen alle ernstige verbindtenisnissen, smoorlijk verliefd op de jonge Atheensche. Aangename tooneelen ontmoet men hier: nu eens vertoont zij den Brit (wiens taal zij, tot zijne groote verwondering, even als het Italiaansch, zeer goed spreekt) de omstreken van Athene, van de hoogten des bergs Hymettus af; een tafereel, waartoe de warme verbeeldingskracht van het Zuiden en het diepe gevoel der Vrouw haar de kleuren leenen; dan weder hebben beiden een gesprek over de tuinen van epicurus, waarin, vol- | |
| |
gens den Engelschman, niet dan de verleidelijke bloemen des zinnenvermaaks, volgens ida de bekoorlijke rozen van gematigd levensgenot werden aangekweekt; dan weder viert men, geheel in den antieken geest, het feest der jaargetijden. Doch op dit laatste ontvangt de jongeling een pakje met brieven, welke hem dringend en terstond naar zijn Vaderland oproepen. Het is hem onmogelijk, zoo wel uit hoofde van eer als van belang, deze roeping te versmaden; doch hoe gaarne wenschte hij ida derwaarts met zich te nemen! Hij verzaakt echter geenszins zijnen afkeer
tegen het huwelijk, maar verlangt ida toch bij zich als - vriendin. Met de verdiende verachting slaat ida dit beleedigend voorstel af. De Engelschman, die dit aan coquetterie of ijdelheid toeschrijft, ten einde hem tot het geven zijner hand te dwingen, reist, na nog eenige vruchtelooze pogingen, eindelijk vol ontevredenheid af.
In weerwil zijner losse beginselen, beminde ida den Europeër; doch dit was hare eerste liefde niet. Reeds vroeger had zij voor een' landsman nog sterkere gevoelens gekoesterd, en bij deze gelegenheid vernemen wij nu eerst hare lotgevallen. Zij was door hare Moeder de Nicht van een' rijken Griek, die het grootste gedeelte zijns levens in Engeland had doorgebragt, en aldaar eene beschaafde opvoeding genoten. De ontrouw van een' Vriend en eene beminde Vrouw maakten hem het langer verblijf daar te lande ondragelijk; waarop hij zich, na het zuidelijk Europa doorgereisd te zijn, te Athene neêrzette, en ida, het tweejarig Dochtertje zijner overledene Zuster, als kind aaunam. Het was aan dezen edelen man, dat zij hare geheele vorming te danken had. Een toeval deed haar voorts zekeren osmijn kennen, die door zijnen ijver voor de vrijheid van Griekenland in Turksche slavernij geraakt was. Zijne behendigheid in ligchaamsoefeningen, en edele gevoelens, nemen haar voor hem in; en eens, toen hij bij den Stadsbevelhebber, wegens beleediging van een' Janitsaar, het doodvonnis wacht, dringt zij tot de zaal van dien Turk door, en pleit zóó welsprekend voor den Beminden, dat de Barbaar, niet ongevoelig voor hare door de drift ontsluijerde schoonheid, den Griek het leven, en voor geld ook de loslating ten behoeve van den Oom schenkt, wiens dienaar, of liever huisgenoot, nu ook osmijn wordt. Hier wint de liefde van het jonge paar nu dagelijks veld, en wordt nog naauwer toege- | |
| |
haald door het dreigend gevaar van den kant des Aga's, die door ida's bekoorlijkheden zeer sterk getroffen is, en, reeds door minnenijd gedreven, den Vader voor
osmijn doet waarschuwen. Eindelijk, te midden van een onweêr onder de zuilen van het Parthenon, geschiedt de liefdesverklaring van het minnend paar, waarmede dit Deel zich sluit.
Ziet daar het beloop van dezen niet onbelangrijken Roman. Dan, niet zoo zeer de gebeurtenissen, als wel het tooneel derzelve, wekken onze aandacht. Dit Tooneel echter zelf is een wel schoon, doch tevens gevaarlijk standpunt voor den Romanschrijver. Hij moet bedenken, hier te Athene, in het Vaderland der natuurlijkste uitdrukking des gevoels en van den onbedorvensten sinaak, te zijn. Hij bedenke dit wel: want wij herinneren ons met Athene te gelijk aan den eersten en grootsten Romanschrijver, den onsterfelijken xenophon, en verlangen, dat de honigzoete taal, de natuurlijke uitdrukking dezes Schrijvers en zijner Landgenooten ten minste eenige sporen achterlate in den Auteur, die zich op hunnen klassieken grond verplaatst, en hen gedurig aanhaalt. Vinden wij nu hier deze sporen? Naar ons oordeel, zeer schaars. Doch draagt misschien ook de Vertaling, welke duidelijke blijken draagt van uit het Fransch, niet uit het Engelsch gedaan te zijn, hiertoe bij. Behalve de hier en daar geheel Fransche woordvoeging, getuigt reeds de spelling der eigen namen, zoo als Hijmette(sio) voor Hymettus, Ariane voor Ariadne, Gnide voor Knidus, Périclès voor Perikles, enz. voor onze gissing, dat dit boek eene vertaling eener vertaling zij. Maar dit daar gelaten: hoezeer de Schrijver zijn best doe, ida van pedanterie vrij te pleiten, slaagt hij of haar hierin niet altijd even gelukkig. Eene lange redevoering, met den volgenden weidschen aanhef (bl. 115.): ‘Welke welsprekendheid is in staat, om de aandoeningen te schetsen eener vrouw, die, getrouw aan de natuur, echter door de opvoeding bestierd wordt; eener vrouw, die rekenschap van haar gedrag aan
de zamenleving verschuldigd is; wiens (wier) gewaarwordingen door den hemel zijn ingegeven,’ enz. is toch een vrij ongepast antwoord op eene vurige liefdesverklaring, en riekt te veel naar de savante. Hoe veel winderigs en onnatuurlijks is in de volgende plaats opeengedrongen: (bl. 101.) ‘De lucht, door deze nimfen ingeademd, is bezwangerd met dampen, die op de
| |
| |
rozen harer wangen gelijken, en de bladeren, die haar bedekken, zijn verzilverd door stralen, die zoo zuiver als hare denkbeelden zijn.’ Te Athene vooral klinkt zulk pathos belagchelijk. Op bl. 107 noemt de Schrijfster, volgens den titel eene Engelsche, haar Vaderland (het Vaderland van baco, milton en chatham!) een land door beuzelachtige gevoelens bestierd.
Uit het aangevoerde blijkt, dat deze Roman, met eenige meerdere zorgvuldigheid en met de behoorlijke verplaatsing in de zeden en denkwijze der oude en hedendaagsche Grieken bewerkt zijnde, eene zeer onderhoudende lecture zou kunnen verschaffen. Wij raden den Vertaler, daartoe in een volgend Deel het zijne bij te dragen, alle gewrongene woordvoegingen zoo veel mogelijk te vermijden, en zich op meerdere vloeibaarheid en natuurlijkheid van stijl toe te leggen. - De grootste verdienste van dit boek is doorgaande zuiverheid van gevoelens; en het hartelijk woord van ida's Oom over de heiligheid des huwelijks (bl. 245), 't welk wij gaarne zouden overnemen, indien ons bestek zulks gedoogde, durven wij gerustelijk aan jonge Lezers en Lezeressen tot nadenken aanbevelen. |
|