| |
Handleiding voor eerstbeginnende Leerlingen in de Fransche Taal, tot de verbuiging der Zelfst., Bijvoeg. en Voornaamwoorden, met eenige Opstellen om te vertalen, ter toepassing van dezelve. Ten dienste der Fransche en Hollandsche Scholen. Door A. Kappelhoff, Fransch en Hollandsch Schoolhouder te Amsterdam. Te Amsterdam, bij A. Meijer, Schalekamp en van de Grampel. In kl. 8vo. IV en 374 Bl. f 1-2-:
Gaarne bekennen wij met den Schrijver van deze Handleiding, dat de Fransche Taal niet alleen de meest gebruikelijke en de meest nuttige, maar thans, als de algemeen heerschende in dit Rijk moet beschouwd worden, ja onontbeerlijk voor wel opgevoede Kinderen is, enz.; ook, dat het voor hem die Onderwijs geeft, en, zonder Tegenspraak, met de Gronden der Talen, welke hij onderwijst, dient bekend te zijn, geene buitengewone Bekwaamheid, maar eene noodzakelijke Vereischte is, dat hij, als Onderwijzer, in dezelve ervaren zij, zal hij bekwame Leerlingen maken (vormen); te meer wanneer hij Denkenden, Meergevorderden onderwijst.
De Schrijver zal dus ook, twijfelen wij geenszins, gaarne met ons instemmen, dat het voor hem, die als Schrijver voor het Publiek optreedt, en niet alleen voor Leerlingen, maar ook voor zijne Medeonderwijzers, ten dienste hunner Scholen, schrijft; dat het voor hem, zeggen wij, nog eene grootere noodzakelijkheid is, dat hij niet alleen met de Gronden der Talen, welke hij door zijne werken wil onderwijzen, maar met al wat deze talen betreft, bekend zij.
Zonder (schoon uit een' of anderen hoek) een' onverdien- | |
| |
den Blaam, onder een' of anderen Schijn, op dit werkje te willen werpen, om den Uitgever en Schrijver niet evenzeer te benadeelen, zullen wij de vrijheid gebruiken, om hier eenige onzer aanmerkingen ter neder te stellen, die wij, schoon misschien zonder de gewenschte Vrucht voor den Criticus, niet ongepast achten.
De Latijnsche zinspreuk van cicero op den titel; de Fransche van voltaire op de volgende bladzijde; die van virgilius en terentius, benevens twee andere Latijnsche spreuken; de aanhaling van alcibiades en de Atheners, in eene noot op het voorberigt, komen ons al aanstonds als overbodig, te gezocht enz. voor. Het eenvoudige is het zegel van het ware.
Hoezeer het voor den Heer kappelhoff, voor velen zijner Vrienden, en voor den Uitgever bekend zij, dat de Handleiding voor eerstbeginnenden in de Engelsche Taal geene navolging is van andere Nederduitsche Auteuren, is en blijft zij zulks voor het Publiek; wijl het werkje van den Heer j. van wijk, roelandsz., reeds lang in het licht gegeven was. Dan, dit doet minder ter zake; maar, wat moeten wij van het thans voor ons liggende werkje zeggen? Is hetzelve geene navolging? Wij houden ons van het tegendeel ten volle verzekerd: op verscheidene bladzijden, vinden wij niet alleen geheele volzinnen, maar hier en daar bijna geheele opstellen uit agron's zoo zeer bekend werk overgenomen.
Wij vermeenen, dat deze Handleiding al te veel met regels, verbuigingen van zelfstandige, bijvoegelijke en voor-naamwoorden opgevuld is: het mangelt immers den Onderwijzeren niet aan goede Spraakkunsten, zoo min in de Hollandsche als in de Fransche talen; en eene korte, doch duidelijke, mondelijke voordragt van den Onderwijzer doet meer af bij den leerling dan een geheel boekdeeltje met taalregels. Ook beslaat de tusschenregelige vertaling (traduction interlinéaire) in dit werkje al te veel plaats. Waarom, daar toch de vertaling der woorden met cijfers aangewezen wordt, de herhaling van de Hollandsche woorden hier wederom achtergesteld? Indien deze herhaling geschied ware onder eenige opstellen, waarin opzetteijke fouten tegen de Hollandsche taal en derzelver regels gemaakt waren, zoo als in de naambuigingen door den Heer i. van wijk, dan kon die herhaling van nut zijn; doch
| |
| |
wij vinden hier geenszins de reden, waarom dezelve geschied is. - Over het gebruiken van 6 naamvallen, en de benaming van Nom., Genit. etc., zullen wij, kortheidshalve, niets aanstippen.
De menigvuldige herhaling van: pour être déclinés par coeur, ou par écrit par le disciple, boven elken regel, is zeer stootend. Op bl. 17 vinden wij: la Héroine; schoon Héros eene h aspiré heeft, worden, volgens de Dict. de l'Academie en andere, de woorden: Heroï-comique, Heroïde, Heroïne &c. met eene h non-aspiré geschreven. Velgens het genoemde Woordenboek, landré en agron en anderen, is Mou geene ossen-, (bl. 16), maar eene kalfs- of lamslong. Jacht voor Yacht, Groenlande (f.) voor Le Groenland (m.), Stocholm voor Stockholm enz., zijn in een Leerboek onbehoorlijke misstagen. Onder de verkleiningwoordjes staat in de verbuiging Levreau, enkelv. en Levreaux, meerv. moet Levraut en Levrauts zijn; bl. 92. Lapereau en niet Lapreau. De verkleiningwoordjes, Canivet, Cicogneau, Hommelet, Mantelure (wel Mantelet), Porcelet, Poilon, (wel Poëlon), Boursette, Chauffe-chemise, zijn in de Dict. de l'Acad. niet te vinden; en, schoon Hommelet en Boursette door landré en agron gebruikt worden,
gelooven wij echter, dat deze laatsten over de eerste niet kunnen beslissen. Bl. 151. Turque, moet noodzakelijk Turc zijn. Bl. 156. De arme Koning; dit arme wordt door pauvre vertaald, onzes inziens beter door malheureux. Bl. 160. dangereuse moet dangereux zijn, wijl het op exemple, m. (voorbeeld) slaat. Bl. 162. wordt Zuiderzee door Mer du Sud ou Zuiderzé vertaald: door Mer du Sud verstaat men immers Océan pacifique ou grand Océan? Ook wordt Zuiderzee mase., Départ. du, en niet de la Zuyderzé, geschreven. Bl. 169. le plus dure, le plus transparente, en bl. 83. Raisins sec; (le of dure, le of transparente, Raisins of sec zijn fouten.) Elders, Ville Capitale; men gebruikt enkel Capitale, dit zegt genoeg. Bl. 200. les obéír moet leur obéir zijn, wijl dit werkwoord niet den 4den, maar den 3den naamval beheerscht. Overal vinden wij Caffé, echter op bl. 83 Café, zoo als het moet zijn. Lustre, f. is m. Instruit, bl. 173, moet noodzakelijk door enseigné vertaald worden.
De opstellen over de hoofd-, rangschikkende en andere getallen zijn gepast, en verdienen, onzes inziens, goedkeuring; over elk der drie laatste getallen hadden wij gaarne twee of drie opstel- | |
| |
len meer gezien. Bl. 202. Le Danube.... à Souabe, moet dans la of en Souabe zijn; anders zou men zich ligtelijk kunnen verbeelden, dat Souabe eene stad, dorp of vlek ware. De voorbeelden op bl. 236. C'est moins de faveur, etc. en bl. 240. Henri, qui fut surnommé, etc. komen ons als slecht gesteld voor. Id. 240. Les nombres au lieu de lettres moet door les chiffres etc. (caractères qui représentent les nombres) vertaald worden; 136. de fine cruauté, d'orageuse amitié, is, naar onze gedachten, slecht of liever geen Fransch; ook hadden wij hier liever d'excellent dan précieux bij - Hypocras, zoo als op bl. 80, en niet Hippocras. Liever hadden wij ook, bl. 122, 123, l'action cruelle, la leçon utile, le poëte ingenieux, la demoiselle vertueuse, le tuteur injuste, l'aumône libérale, la personne orgueilleuse gelezen, dan volgens de Holl. woordschikking het bijv. voor het zelfst. naamw. te plaatsen: dit strijdt tegen de welluidendheid der Fr. taal; ook op bl. 137. de délicates cerises, beter des cerises délicates. - De regel over het plaatsen van het bijv. naamw. bl. 116, gaat niet
altijd door: une action pieuse is meer welluidend dan une pieuse action, zoo als in de Dict. de l'Acad. bij het woord pieux, als ook bij de woorden Poëte, Cerises, Tuteur enz., de bijv. achter de zelfst. naamw. gevonden worden.
Bl. 114. un Palais bâti de pierre taillée; in het genoemde Woordenboek vindt men wel: Pierre de taille, Bâtiment de pierre de taille etc.; wij herinneren ons niet, ergens de pierre taillée gelezen te hebben. Bl. 99. het luiden, door au son vertaald, zijn son, het luiden, zelfst. naamw. en geen verb. of werkw., zoo als die aangeteekend staan. - Wij zullen ons van verdere taalkundige aanmerkingen, welke ons dit werkje nog verschaft, onthouden; wij zijn reeds al te breedvoerig.
De Hr. kappelhoff zegt in het voorberigt: om hen (hun) namelijk den leerlingen, het overzetten zoo gemakkelijk te maken als dit mogelijk is. Dit heeft de Schrijver, naar onze gedachten, al te gemakkelijk gemaakt. Zoo vinden wij, na eene uitlegging van bijna 40 bladzijden over de bijv. naamwoorden, over de verbuigingen der bijv. en zelfst. naamwoorden, met de verbuigingen der drie lid woorden, benevens de daarbij opgegevene voorbeelden ter verbuiging, bijna onder al de opstellen over de bijv. en zelfst. naamwoorden, bl. 145, onder die over den vergelijkenden, bl. 162, en onder die over den overtreffenden trap,
| |
| |
de bijv. naamwoorden verbogen, en met plus en le plus daar voor, niettegenstaande deze verbuigingen op bl. 105 enz. duidelijk geleerd worden. Waarom zulks niet den Leerlingen overgelaten? Wanneer deze hierin misslagen begaan, hebben de Onderwijzers van de Holl. en Fr. talen (want het boekje is ten dienste hunner scholen opgesteld) des te beter gelegenheid om hun het waarom te verklaren, en daarvan de verdere toepassing te maken. Mogelijk is zulks geschied om het den Onderwijzeren ook gemakkelijk te maken, wijl de leerlingen, op deze wijze, bijna geene fouten zullen begaan. Indien dit het oogmerk van den Schrijver geweest zij, had hij slechts de geheele vertaling van elk opstel et naast of er onder te plaatsen, zoo als in de laatste tien opstellen, bijna, gedaan is.
Volgens belofte van den Schrijver, hebben wij een vervolg op het voor ons liggende werkje, over de werkwoorden handelende, te wachten. Ware het ondertusschen niet beter, zich eerst een weinig meer in de gronden der taal en de spelling der woorden te oefenen, eer men, om anderen te onderwijzen, voor het Publiek ten voorschijn treedt? De aangewezene fouten enz. bewijzen genoegzaam, dat wij den Schrijver niet ten onregte dezen wehneenenden raad toedienen. Hij oefene zich ook vooral in de gronden der Holl. taal, die toch op alle welingerigte Scholen regelmatig onderwezen worden. Wij zouden te wijdloopig worden, indien wij de tegen die gronden begane fouten alle wilden aanstippen; het behoeft ook niet, zij vallen den kenner van zelf in het oog. Even zoo zullen wij ons ook onthouden van algemeene aanmerkingen op den inhoud der opstellen, waarvan onder andere No. 26, op bl. 372, der jeugd te veel aanleiding tot ongeoorloofde spotternij geeft, en haar ligtelijk het voorbeeld van die moedwillige knapen zoude kunnen doen volgen; dat toch, vertrouwen wij, des Schrijvers oogmerk niet zal zijn. - Met nog ééne vraag zullen wij onze beoordeeling besluiten. Hoe toch weet de Hr. kappelhoff, bl. 182, zoo juist het gewigt van de spies en het borstharnas van den Reus goliath? Denkelijk uit de II. Schrift. Dan, uit deze zelfde bron puttende, zoude hij ook de lengte van den Filislijn hebben kunnen opgeven: deze was, volgens I Sam. XVII:14, zes ellen en eene span; dus, volgens onze maat, veertien rijnlandsche voeten. Zóó groot wierd toch wel bezwaarlijk eenig aardbewoner! En ware het niet het beste, dat men der- | |
| |
gelijke berekeningen, die men toch, gelijk den Heere kappelhoff zelven genoegzaam bekend zal zijn, niet naauwkeuriglijk kan nagaan, geheel achterwege
liet? |
|