Vertellingen aan mijne Dochter; naar het Fransch van J.N. Bouilly. Iste Deel. Te Amsterdam, bij Schalekamp en van de Grampel. 1812. In kl. 8vo. 276 Bl. f 1-16-:
Vertellingen, merkt het voorberlgt zeer juist aan, geven altijd en in alle gevallen genoegen, en voor het onderwijs der lieve jeugd zijn zij bij uitstek geschikt; men boezeme door dezelve slechts goede gevoelens in, zoo bestuurt men zonder dat het wordt opgemerkt, boeit al spelende de aandacht, doet den kweekeling eenen aangenamen omweg nemen, voorkomt misslag, verbetert gebrek, en doet eene belagchelijkheid in het oog vallen. Maar de vertelling moet voor het kind opzettelijk zijn opgesteld, en moet niet altijd berispen; door de opwekking der eigenliefde wint men het vertrouwen, en het prijzen van ééne deugd geeft regt om twee gebreken te berispen. Tot het vormen van zoodanige verhalen is dan ook juist niet ieder berekend; maar men brengt het daar toch al verder en verder in door oefening, en wij wenschen, dat vele vaders en moeders den Heere bouilly de kunst zullen afzien: ook daartoe, maar even zeer tot een aangenaam leesboek voor de lieve jeugd, mogen wij dit werkje voor den beschaafden stand gerustelijk aanprijzen. Het bevreemdt ons dan ook niet, dat het oorspronkelijke ook van staatswege bijval en goedkeuring vond.