komst. Van dezen aard was de graving van het Pannerdensche Kanaal in den jare 1709, welk ten doel had eene afwending van den stroom; doch welks uitkomst, verre van aan de verwachting te beantwoorden, den Rijn aanmerkelijk deed verhoogen, zonder in de Waal eene genoegzame aftapping te bewerken. In den jare 1775 heeft men dit kwaad getracht te herstellen door het zoogenoemde Bijlandsche Kanaal, en daardoor eene vrij evenredige verdeeling in den afloop van het water te weeg gebragt. Dan, eene latere ondervinding in en na den jare 1775 heeft al wederom de vruchteloosheid van dit hulpmiddel bewezen, uit hoofde der meer dan ooit te voren aanwezige ijsverstoppingen op den Boven-rijn, de Waal en de Lek, door eene vermeerderde snelheid van stroom veroorzaakt, waarvan onder andere het jaar 1809 de jammerlijkste gevolgen heeft opgeleverd. Maar op welke wijze zal dit, telken jare al meer en meer te duchten, onheil worden afgekeerd? Te midden der onophoudelijke zorgen van het Gouvernement te dezen opzigte, heeft de Heer zillesen, reeds van elders door zijne vaderlandsche arbeidzaamheid bekend, de aandacht der waterbouwkundigen in de hier boven aangekondigde verhandeling opzettelijk tot dit gewigtig punt bepaald. Tot dit einde wil hij de rivieren op een bepaald en niet gevaarlijk peil houden, en, wanneer het water door ijsverstopping te hoog mogt rijzen, hetzelve, nog zoet zijnde en voordeelig door zijne slib, afleiden door ontlasting, en langs dezen weg de ontzettende ijsdammen verhoeden, die, bij voorvallende dijkbreuken, niet dan de schrikkelijkste verwoestingen bedreigen. Dit middel nu van
aftapping van zoogenoemd blank water meent hij te vinden in het aanleggen van zekere Kraanduikers, wier grond vlak met de kokers, onder door de dijken henen, eene horizontale lijn met de landerijen achter de bandijken moet beschrijven, en wier kraan of sleutel, met eene regt opgaande as, door middel van eenen hefboom boven op den bandijk zal geopend en gesloten worden. Zijne beschouwing bij dit belangrijke onderzoek berust op een aantal waarnemingen wegens de hoogte en kracht van water en ijs op de rivieren, en de uitwerkselen der gemaakte doorsnijdingen tot aftapping van het water; voorts op wis- en natuurkundige gronden ten aanzien dier afleidinge, welke door hem wordt voorgeslagen, en op de berekeningen van het nut, welk zijne uitvinding, boven alle andere tot hier-