| |
Brieven over het Zamenstel der Wereld, of de groote Werken der Schepping, voor Lezers in de Wiskunde onbedreven. Het Hoogduitsch van F.A. Boysen, Predikant te Quedlinburg, vrij gevolgd en aanmerkelijk vermeerderd. Met drie Platen. Te Haarlem, bij J.L. Augustini. 1812. In gr. 8vo. 12 en 503 Bl. f 4-10-:
De Natuurkunde is zekerlijk eene der schoonste en aangenaamste zoo wel, als nuttigste wetenschappen. Wat toch kan bekoorlijker zijn, dan de kennis, niet alleen aan de uiterlijke gedaante des Heelals, maar ook aan de springveren en raderen, door welke dit groote uurwerk zoo geregeld bewogen wordt? Dan, eene grondige kennis dier voortreffelijke wetenschap vereischt voorafgaande oefeningen, wier verkrijging, zoo wel door de langdurige
| |
| |
inspanning, die zij vorderen, als door het schijnbaar drooge en onbevallige, 't welk haar in veler oogen kenschetst, min algemeen moet zijn; namelijk, Wiskunde. Elk mensch (en elk niet geheel ruw mensch behoorde toch iets van de Natuurkunde te weten) is niet geschikt, meet- of stelkundige voorstellen door te worstelen, eer hij het heiligdom der Natuurkunde binnentreedt. Het is hierom, dat, kort vóór en in onze tijden, vele bekwame lieden zich verledigd hebben, de Natuurkunde meer, gelijk de daarmede verwante Natuurlijke Historie, in eenen bevattelijken stijl ten algemeenen behoeve, dan mathematisch voor de Geleerden, te bearbeiden. De geschriften van rohault en voltaire (over newton's Philosophie) zijn verouderd; doch wien zijn ten onzent de werken van martinet, uilkens en buys onbekend? Vooral het Natuurkundig Schoolboek en de Volksnatuurkunde van dezen laat in beknopte en toch duidelijke grondigheid bijna niets te wenschen overig. En echter maken zij het voor ons liggende boek geheel niet overtollig. Door hun bestek, en daar hunne taak de geheele Natuurkunde, dus ook de berekening der krachten, enz. insloot, of wel tevens de Natuurlijke Historie in haren kring trok, konden zij niet uitvoerig genoeg al datgene ontwikkelen, 't welk meer bepaaldelijk het Wereldstelsel betreft. Hierin nu voorziet dit geschrift over het Zamenstel der Wereld met eene zeldzame volledigheid, en tevens met eene mate van duidelijkheid, welke onmogelijk den Lezer, die slechts een weinig beschaving bij een natuurlijk oordeel voegt, kan onbevredigd laten. Met de gedaante en grootte der Aarde een begin makende, klimt het allengs, na ontwikkeling der onderscheidene wetten en
verschijnselen, welke tot de Aarde in 't algemeen betrekking hebben, op tot de Planeten-, - tot de Zonnestelsels, - tot het stelsel des Heelals. Deze uitvoerigheid en duidelijkheid schijnt in de eerste Hoofdstukken, waar de klootsche gedaante der Aarde omstandig bewezen wordt, voor de kundigheden onzer tijden te groot; doch schijnt het ook
| |
| |
slechts, daar de Schrijver met opzet een' wel eenigzins beschaafden, maar in dit vak geheel ongeoefenden Lezer vooronderstelt. Minder beviel ons nogtans de vorm van Brieven, waarin dit werk is opgesteld. De gewone briefstijl kon hier natuurlijk niet bewaard blijven; en het is, onzes erachtens, geheel ongepast, eene belangrijke verhandeling over eenig physisch onderwerp met een: thans blijf ik enz. of: ik beveel mij in uwe vriendschap, of: ik verzeker u van mijne vriendschap en hoogachting, af te breken. Men kon, met weglating dezer noodelooze invulsingen, het werk even goed in Hoofdstukken verdeeld hebben, waarin dezelfde stoffen zouden behandeld zijn, die thans in de zoogenoemde Brieven voorkomen. Dan, dit is slechts eene zeer geringe vlek in een werk van zoo vele verdiensten. - Wij meenen onzen Lezer geen' ondienst te doen, door hem den inhoud dezes werks mede te deelen, waaruit hij de veelomvattende verscheidenheid van hetzelve zal ontdekken. In achtentwintig Brieven handelt de Schrijver over de gedaante en grootte der Aarde; de Zwaarte; de twee voornaamste bewegingen der Aarde en derzelver uitwerkselen, Dag en Nacht en de vier Jaargetijden in de gematigde luchtstreek; den dampkring der Aarde; de warmteslof; de waterachtige en vurige verschijnselen; de oppervlakte der Aarde, en de cirkels, ter verdeeling, op dezelve getrokken; over de Zeeën, het Vaste-land, de Rivieren en Bronnen, de magnetische verschijnselen, de Natuurlijke Historie der Aarde, het Zonnestelscl, de Planeten, derzelver bewoonbaarheid, de Maan (der Aarde) en de vaste
Sterren. - Behalve de reeds genoemde duidelijkheid, heeft het werk nog twee uitstekende verdiensten; vooreerst, kennis aan de nieuwste ontdekkingen in de Natuur- en Scheikunde, en ten andere, volkomene en herhaalde eerbiediging diens grooten Werkmeesters, zonder wien het Heelal onmogelijk, ja tegenstrijdig ware. Het is droevig, dat men deze hulde aan het Opperwezen in onze tijden als eene zeldzame verdienste in natuurkundige werken moet onderscheiden. Van
| |
| |
waar toch dit verschijnsel? De nieuwere ontdekkingen hebben immers niets geleerd, 't welk de gevolgtrekking uit het aanzijn en de orde der Wereld tot het bestaan en de wijsheid van haren Formeerder logenstraffe? Wij beroepen ons ten tegendeele op de schoone werken van uilkens en paley, om van meer anderen niet te spreken. Deze innige overtuiging beneemt nogtans niets aan de vrijmoedigheid, waarmede de Schrijver of Vertaler dezer Brieven (immers volgens den titel zijn zij het Hoogduitsch vrij gevolgd en aanmerkelijk vermeerderd door eenen ons onbekenden Landgenoot) de wording dezer Aarde, en vooral het ontstaan der bergen, als eene successive werking van den Schepper beschrijft, en dus de Mozaische Scheppingsgeschiedenis, als tot een ander oogmerk geschreven, minder in aanmerking neemt. Wij voor ons gelooven, dat alle natuurkundige bedenkingen tegen deze Cosmogonie zich zeer wel laten oplossen, hetzij door het gevoelen, 't welk scheidius ook taalkundig poogde te verdedigen, van eene bloote vernieuwing der Aarde, door mozes beschreven, hetzij door dat, van de Mozaische dagen als groote tijdperken op te vatten. Aan den Zondvloed, die boysen naar de letter opvat, en voor algemeen houdt, kent hij zeer aanzienlijke veranderingen in de gedaante der Aarde toe.
Dit werk laat dus, ten aanzien der algemeene natuurkundige Aardrijksbeschrijving, weinig te wenschen overig; maar minder uitgebreid (gelijk ook deszelfs bedoeling niet was) en minder naauwkeurig is het, waar bijzondere Aardrijkskunde in aanmerking komt. Wij zouden hiervan wel eenige staaltjes kunnen aanvoeren; ten bewijze moge volstaan, dat de Schrijver (die toch blijkbaar na de verschijning van park's reize geschreven heeft) den Niger met twee monden, den Senegal en Gambie, in zee laat vallen (bl. 323), daar het toch nu bekend is, dat deze twee rivieren westwaarts, en de Niger of Joliba oostwaarts stroomt. Op bl. 273 wordt het meer Wan als het grootste van Azië opgegeven, daar het toch, vol- | |
| |
gens het eigene berigt des Schrijvers, slechts 30 mijlen in den omtrek heeft, terwijl (om van de Kaspische zee niet te spreken) het meer Baikal 80 mijlen lang is, en dat van Aral 450 vierkante mijlen bevat. De beschrijving van den Bloksberg (misschien in de nabijheid van de geboorteplaats des Schrijvers, en dus aan dezen bijzonder bekend) is, hoe belangrijk ook, toch te lang voor zulk een algemeen overzigt (bl. 284-290).
De vertaling dezes werks hebben wij met bijzonder genoegen bijna geheel vrij van Germanismen gevonden. Men kan zien, dat dezelve niet op taak afgewerkt, maar met oordeel, bedaardheid en kennis aan den geest onzer tale behandeld is. Mogten wij dit van die vele overzettingen zeggen kunnen, welke thans, helaas! bijna onze geheele Letterkunde uitmaken! |
|