| |
| |
| |
Jaarboeken der Genees-, Heel- en Natuurkunde, uitgegeven door het Genootschap Arti Salutiferae, te Amsterdam, onder Redactie van H. de H. Lémon, C.J. Nieuwenhuys, F.H. Hartog, F. van der Breggen Cornz., W.H. Bloemröder (Med. Doctors.) en F. Buchner (Heel-, Oog- en Stads-Breukmeester). Isten Deels 1ste Stuk. Te Amsterdam, bij L. van Es. 1812. In gr. 8vo. 208 Bl. f 2-4-:
Het is niet te ontkennen, dat de Natuur- en Geneeskunde tegenwoordig zulk een gewigtig tijdperk doorloopen, dat het, in allen opzigte, der moeite waardig is, derzelver lotgevallen met aandacht na te gaan. Uit dien hoofde verdient elke welberaamde onderneming, om ons Hollandsch geneeskundig publiek met het belangrijkst nieuws in hun vak bekend te maken, toejuiching en ondersteuning; en daar dit het oogmerk schijnt der Schrijveren dezer Jaarboeken, haasten wij ons, onze Lezers met derzelver voornaamsten inhoud bekend te maken, ten einde eenigermate over derzelver waarde of onwaarde te kunnen oordeelen.
In een kort Voorberigt wordt het plan van dit Tijdschrift opgegeven. Hetzelve zal de, tot hiertoe door het Genootschap uitgegevene, Bijdragen enz. vervangen, en, op de wijze der Annalen der Heilkunde und Heilkunst van hecker, het voornaamste opgeven, wat, zoo wel buiten als binnen ons Vaderland, de opmerking der Geneeskundigen verdient en ter kennisse der Redactie komt. Deze Jaarboeken worden verder in twee deelen verdeeld, waarvan het eerste de theoretische of wetenschappelijke, het tweede de praktische Geneeskunde behandelt. Tot de eerste afdeeling behooren drie rubrieken: 1o. Wetenschappelijke mededeelingen, zoo wel oorspronkelijke, als uit andere werken ontleende, welke dienen ter verrijking der Genees- | |
| |
kunde, als wetenschap. 2o. Letterkundige opgaven, welke tot de Geneeskunde betrekking hebben; ten minste, in het algemeen, zoo veel als noodig is, om den tijdelijken geest der wetenschap te doen kennen. 3o. Uiten inlandsche Mengelingen van verschillenden aard. - In de Jaarboeken der praktische Geneeskunde zijn mede drie rubrieken bevat: 1o. Praktische mededeelingen, ziektekundige en pharmacologische waarnemingen, ziektegeschiedenissen, enz. 2o. Voorslagen ter verbetering in de uitoefening der kunst. (Wij begrijpen niet regt, wat de Redacteurs hierdoor verstaan. In de omschrijving dezer rubriek zeggen zij, dat ‘dezelve de praktische Geneeskunde in haar geheel omvatten, waar deze slechts eenige hinderpalen ontmoet, zij mogen in de nog steeds gebrekkige uitoefening der Kunst gelegen zijn, of den Geneesheer zelven tot tegenwerping strekken, of in uiterlijke betrekkingen van den Geneesheer gegrond wezen.’ Wie nu kan hier iets van
verstaan? wat zijn b.v. hinderpalen, die tot tegenwerping strekken?) Zoo is 't ook vrij duister, wat onder 3o., of de praktische Mengelingen, begrepen wordt, namelijk, ‘al wat als uitwendig verschijnsel, tot het gezellige leven, met den voortgang des tijds openlijke opmerkzaamheid verdient.’ Wie zou daar, onder andere, een overzigt van de Ziekenhuizen, of biographiën der voornaamste Geneesheeren zoeken? Het is mogelijk, waaraan wij echter twijfelen, dat de geest des tijds zulk eene manier van uitdrukking medebrengt; maar dan moeten wij betuigen, dat die geest een geest der duisternis is, welke de eenvoudigste en gemeenste zaken met een geheimzinnig kleed bedekt. Wij zien ook in dit geheele plan die duidelijkheid, orde en overeenstemming niet, welke wij zoo gaarne in elke onderneming van eenig aanbelang aantreffen. Vooreerst, vinden wij het vreemd, dat de Natuurkunde bij de Genees- en Heelkunde gevoegd wordt, daar de twee laatsten uit de eerste ontspringen, of althans er op gegrond zijn. - Ten tweede, is de verdeeling der Geneeskunde in theoretische en prak- | |
| |
tische niet juist. Wat behoort tot de eerste? Men brengt er gemeenlijk Anatomie, Physiologie en Pathologie onder; doch dit zijn niet dan onderdeelen der Natuurkunde, daar zij ons den aard van het menschelijk ligchaam ontvouwen, en niet de wijze, hoe er mede te handelen. - De rubriek der letterkundige opgaven, ten derde, missen wij bij de praktische afdeeling, welke toch hare afzonderlijke letterkunde behoort te hebben. Wij gevoelen wel, dat het letterkundige niet tot het praktische behoort; maar het behoort even min tot het theoretische; het is een vak op zichzelve. - Ten vierde, brengen de Redacteurs onder de praktische of
kunst-mededeelingen bijdragen tot de ziektekundige ontleedkunde, welke veeleer tot de natuurkundige beschouwing van den mensch in den zieken staat behooren, en even min tot de praktische Geneeskunst kunnen gebragt worden, als de wijsgeerige beschouwing van het overdreven gevoel of valsch vernuft tot de poëzij of eene der schoone kunsten. - Ten vijfde: de tweede rubriek der praktische afdeeling, waaraan de Redacteurs zelve geene duidelijke bestemming geven, kon gevoegelijk met die der Mengelingen vereenigd worden; want de hinderpalen, welke de Geneeskunde ontmoet, en derzelver wegruiming, raken vooral den Geneesheer, als lid der maatschappij, en de Geneeskunst, als een bedrijf, waarbij dezelve belang heeft; en voor dergelijke onderwerpen schijnt het Mengelwerk bewaard.
Tot dus verre over het plan en de schikking des werks. Een tweede vereischte, dat men in elk werk, en vooral in een van dezen aard, met regt vordert, is, dat hetzelve in een' goeden stijl geschreven zij. Het spreekt van zelfs, dat men in lettervruchten, uit verschillende handen komende, geene gelijkheid van voordragt verwachten kan. Doch, waarin de voordragt ook verschille, zij moet altijd duidelijk zijn; en hiertoe is het volstrekt noodzakelijk, dat de Schrijver de taal, waarin hij schrijft, min of meer meester zij. Men kan spoedig in dit geheele werk zien, dat deszelfs Schrijvers niet gewoon zijn, goede
| |
| |
Nederduitsche boeken te lezen, of Hollandsch te denken; maar dat al de wijsheid, die zij ons hier aanbieden, aan gene zijde van den Rijn gewassen is. Hoe kunnen wij haar nu naar waarde beoordeelen, daar zij zich in een haveloos gewaad vertoont, hetwelk uit lappen is zamengevoegd, die zeer verwonderd zijn elkander te ontmoeten? En hoe moeijelijk is het, den gang der afgetrokkene gedachten van eenen Schrijver te volgen, en derzelver zamenhang te vatten, wanneer men aan den gang en zamenhang der slotzinnen zijne aandacht reeds geheel verspillen moet! Wij willen hier eenige weinige voorbeelden bijbrengen, om te doen zien, hoedanig, over het geheel genomen, de stijl van dit werk is. Bl. 2. ‘Het met de ziekten gewoonlijk verbonden onaangenaam gevoel, de ongeschiktheid waarin de menschen verkeeren om de gewone aangenaamheden des levens te genieten, en krachtdadig daartegen in te werken, gaven zeer spoedig aanleiding dat zij daarnaar streefden, enz.’ Waartegen moet men hier krachtdadig inwerken? waarnaar moet men streven? - Bl. 3. ‘Herhaalde waarnemingen leerden den mensch al zeer spoedig dat de opgaven van tegen ziekten en in dezelve geschikte hulp geen zoo gemakkelijk werk was.’ - Bl. 28. ‘Critische gesteldheid der praktische Geneeskunde.’ Hier wordt zeker kritieke gemeend, dat echter geene beschaafde uitdrukking is. - Bl. 33. ‘dat het (Brownianismus) blijkbaar medewerkte hoedanig ziekten, om dezelve te genezen, op verschillende zijden aangetast moesten worden,’ enz. - Bl. 69. ‘Tot bevestiging van deze soort der aangehaalde gevallen, bewijst eene gevoelvolle, welopgevoedde vrouw, welke verscheidene nachten slapeloos had doorgebragt, eenen gezonden welgevoedden en welgeschapen Zoon, ter
wereld, die’ enz. - Bl. 164. ‘oogenschijnlijke beleering.’ Deze en ontelbare andere dergelijke volzinnen en uitdrukkingen zetten den Lezer jammerlijk op de pijnbank, en maken het hem onmogelijk, den Schrijver met vrucht te volgen.
| |
| |
Laten wij nu, na deze algemeene aanmerkingen, tot de onderwerpen overgaan, welke in dit Stuk verhandeld worden. - In de eerste plaats, ontmoeten wij, als inleiding tot het theoretisch gedeelte, het theoretisch begrip der Geneeskunde, grootendeels afgeleid uit de grondbeginselen der Natuur-wijsgeerte. Na vooraf te hebben aangemerkt, dat de gewone bepaling der Geneeskunde, waardoor dezelve van andere wetenschappen onderscheiden wordt, aan den hoogeren eisch des verstands niet voldoet, en dat men dus een opperst beginsel, een Idée der Geneeskunde zoeken moet; geeft de Schrijver van dit stuk, in eenige korte stellingen, eene proeve, om dit Idée aanschouwelijk te maken. Zie hier, waarop dezelve neêrkomt. De Geneeskunde is niets anders, dan eene kennis van al hetgeen tot het welzijn van den mensch als individu betrekking heeft, het uitmaakt en tot hetzelve aanleiding geeft. Welzijn (in onderscheiding van geluk) is niets anders, dan het hoogst mogelijk ontwikkelde leven. Individueel welzijn, dit leven in de individualiteit van elk mensch of wezen. Doch zulk eene ontwikkeling van het leven is alleen mogelijk, wanneer hetzelve zich evenredig beperkt, wanneer er eene overeenstemming plaats heeft in de onderscheidene rigtingen, waarin het zich openbaart. Men kan de Geneeskunst dus ook bepalen, als eene kennis van hetgene het leven van elk mensch in deszelfs inwendige sterkte en overeenstemming bewaart, of, daarvan afgeweken, daartoe terugbrengt. Daar echter zulk een leven slechts ideaal en dus onbereikbaar is, en elk individu derhalve slechts een betrekkelijk welzijn bezit; daar dit individueel welzijn, in zoo verre het onmiddellijk het individu betreft, gezondheid, elke stoornis daarvan
ziekte is: zoo kan men dan eindelijk ook de Geneeskunde aanmerken, als de kennis om 's menschen gezondheid te bewaren en zijne ziekten te genezen. Zoo komt men dan toch weêr op de gewone bepaling, welke nu echter (volgens den Schrijver) beter gegrond is. Na eene aandachtige lezing van dit
| |
| |
stukje, komt het ons evenwel voor, dat er op hetzelve vrij wat zoude kunnen worden aangemerkt. Vooreerst, vatten wij niet regt, waarom de gegevene bepaling, als Idée, niet bestreden of geloochend, maar wel betwist kan worden: deze fijne onderscheiding schijnt er ons al vrij sophistisch uit te zien. Ten tweede, kunnen wij hun niet toestemmen, dat de eerste bepaling, welke zij van de Geneeskunst geven, (zoo als zij echter zeggen) in de beteekenis van dit woord zelve ligt: want volgens welke etymologie men daarin de kennis van het individueel welzijn enz. vinden kan, weten wij waarlijk niet. Hoewel wij voorts de onderscheiding tusschen geluk en welzijn billijken, zijn wij er verre af, het geluk alleen tot het gewaarwordingsvermogen te bepalen, en het dus voor een gelijksoortig begrip met genot en genoegen te houden. Het begrip van geluk drukt niet alleen de betrekking uit van het individu en de buitenwereld, maar sluit tevens het welzijn in, en is zelfs daarin voornamelijk gelegen. Wij kunnen, eindelijk, in de Geneeskunde niet noodzakelijk de kennis erkennen van dat welzijn en van alles, wat daarop betrekking heeft, of van het leven in deszelfs vrije ontwikkeling en beperking. Dit houden wij geheel binnen het gebied der natuurkunde van den mensch besloten, welke geenszins de theoretische Geneeskunde uitmaakt, hoewel er de Geneeskunst grootendeels op gebouwd is. De Geneeskunst is geene wetenschap; zij is geheel empirisch en praktisch. Wij kunnen haar hier met de poëzij vergelijken. Zelfs de grootste kunstkenner is nog geen dichter, wanneer hem het poëtisch genie ontbreekt; en menigeen zal in staat wezen, de handelwijze van den arts met grond te beoordeelen, die niet in staat is hem na te volgen. De kennis
van het leven, in deszelfs veelvuldige wijzigingen en betrekkingen, is eene wetenschap, welke den Geneesheer volstrekt noodzakelijk is; maar zij maakt de Geneeskunde zelve niet uit. Wanneer de Schrijvers zich over het praktisch begrip onzer kunst zullen verklaard hebben, zullen ook wij gelegenheid
| |
| |
krijgen, deze stelling verder uiteen te zetten en te betoogen.
Het volgend stuk geeft ons een oordeelkundig verslag aangaande den toestand der Geneeskunde in de laatste tien jaren. Daar hetzelve hier wordt afgebroken, zullen wij er bij eene volgende gelegenheid van spreken. Hierop nemen de Jaarboeken zelve een' aanvang. De wetenschappelijke mededeelingen zijn de volgende: 1o. Waarneming eener volkomene geslachteloosheid van een driejarig kind. 2o. Bijdragen ter verklaring van psychische of zielsinwerkingen van zwangere vrouwen op hare vrucht. Hier wordt vooral aangemerkt, dat men te zeer bij de duidelijke sporen, waarlangs zulk eene werking hare kracht kon uitoefenen, blijft stilstaan, en niet genoeg op het dynamische let. Voorts maakt de Schrijver oplettend op het naauw verband tusschen het voorttelingsvermogen en dat van den geest, waaruit dan eene hoogere en fijnere betrekking tusschen moeder en vrucht ontstaan kan. Hetgene de Schrijver bij deze gelegenheid aanmerkt, dat wanstaltigheden zeldzamer zijn, naarmate de bewerktuiging op een' lageren trap staat, gaat niet door. Bij paarden, honden enz., welke eene fijne bewerktuiging hebben, zijn de monsters zeer zeldzaam; bij tamme varkens zeer menigvuldig, en deze staan voorzeker op een' lageren trap. Monsterachtige vogels zijn ook zoo geheel zeldzaam niet, als de Schrijver beweert. Dat het Magnetismus, waaruit men reeds zoo veel verklaard heeft, ook ter opheldering van dit duister stuk dienen zal, is niet onwaarschijnlijk; maar of het nageslacht met die verklaringen zal te vrede zijn, is eene andere vraag. Tot besluit geeft de Schrijver vier welgestaafde soorten van inwerking van de moeder op de vrucht op: a) De inwerking van het geestige der moeder op dat der vrucht. Hiervan ziet men, behalve des Schrijvers aangehaalde waarneming, zoo vele voorbeelden, als menschen; want het is een oud en zeer algemeen spreekwoord: zoo als de ouden
zongen, zoo piepen de jongen. b) Inwerking
| |
| |
van het geestige op de waarneembare bewerktuiging. Hiervan moet het geval, onder 1o. aangehaald, ten voorbeeld strekken; want de moeder van dat kind wilde gaarne, dat het een jongen zijn zou; de aanleg van hetzelve was vrouwelijk, en uit dit conflict ontstond de geslachteloosheid. Hoe? Door het Magnetismus? Den Redacteur zelven komt deze verklaring, niet zonder reden, zeer apocryphisch voor, schoon dezelve zeer in den geest der geneeskundige eeuwe is. c) Overgang van ziekten, in eenen zeer bepaalden vorm, van de moeder op de vrucht; van eene tusschenpoozende koorts, b.v. d) Overgang van ziekten op de vrucht van buiten, door middel van de moeder; b.v. in twee gevallen van besmetting met kinderpokken, terwijl de moeder vrij bleef. Met deze twee laatste gevallen heeft het psychische niet te doen; en in het algemeen dienen geen van allen zeer ter opheldering van dit onderwerp. Zij bewijzen alleen de mogelijkheid, en verder niets.
In het letterkundig gedeelte wordt een kort, doch volledig verslag geleverd van de buitenlandsche zoo wel, als binnenlandsche geneeskundige letterkunde. Men vergunne ons hier eene en andere aanmerking. Bl. 113 zegt een der Redacteurs (Dr. nieuwenhuys, zoo het schijnt) dat de Opwekkingstheorie, als zoodanig, niets met het Browmanisme gemeen heeft, en daaraan alleen in zoo verre hare geboorte verschuldigd is, dat brown's stellingen tot zelfdenken hebben aangespoord. De Opwekkingstheorie is integendeel niets anders dan een beter ontwikkeld en gezuiverd Brownianisme; want van beiden is de stelling, dat het leven een gedwongen staat en een gevolg van de werking der prikkels op de opwekbare vezel is, de eenige grondslag. Wie dat niet gelooven wil, leze de vroegere werken, van röschlaub, joseph frank, horn enz., met aandacht en onbevooroordeeld. Dat voorts brown's stellingen aan het zelfdenken zouden gebragt hebben, is eene schreeuwende onregtvaardigheid tegen brown's leermeesters en tijdgenooten. Hoe!
| |
| |
waren gaubius, cullen, van geuns, j.p. frank, bichat geene zelfdenkers? - Bl. 116 worden de brandmiddelen door Dr. bloemröder onder de mechanische en niet onder de chemische middelen gebragt; terwijl hij beweert, dat de laatste over het geheele organismus werken. Dit strijdt tegen alle natuurkundige denkbeelden. De brandmiddelen werken op de bestanddeelen van de dierlijke vezel, en niet door eene mechanische drukking, snijding of iets dergelijks; en de chemische middelen werken alleen in zoo verre op het geheele organismus, als zij door de vochten worden opgenomen; zij werken dus alleen plaatselijk, waar zij door dezelve worden heengevoerd. De drukking eener voorname slagader werkt ook op het geheele organismus, maar door derzelver gevolgen; dit is ook het geval met de chemische middelen. - Bl. 116 wordt in het kort verslag aangaande het Handboek der Materies medica van den Hoogl. ypey niet genoeg gelet op het eigenlijk oogmerk des Schrijvers, die zijn werk vooral voor Geneesmeesters te platten lande geschikt heeft. Ook is het onwaarheid, dat dit boek zoo verre ten achtere, en niet veel meer dan eene vertaling van ypey's vroeger uitgegevene Materies medica is.
Wij hebben reeds gezegd, dat onder de praktische afdeeling vooreerst eenige waarnemingen uit de ziektekundige ontleedkunde voorkomen. Dezelve loopen vooral over de longtering, en kunnen ten bewijze dienen, dat, hoe verschillend en bedriegelijk het gelaat dier kwale dikwijls zij, de longen echter altijd voornamelijk zijn aangedaan; dat de dood dier lijderen niet zelden van bijzondere toevallen afhangt, en dat het zeldzaam is, dat er bij deze ziekte geene groote verstoring in de overige werktuigen plaats heeft. Opmerkelijk is in het bijzonder de, door den ervarenen nieuwenhuys waargenomene, verdringing van het hart in de regter borstholte, veroorzaakt door eene groote hoeveelheid etter, welke zich in de linker verzameld had. Bij deze gelegenheid spreekt nieuwen- | |
| |
huys ook over het nut der paracenthesis thoracis in dergelijke gevallen, waarvan hij een merkwaardig en met eene gelukkige uitkomst bekroond geval opteekent. Daar dit middel, echter, uit hoofde van de onzekerheid der kenteekenen, altijd hagchelijk is, behoort het alleen eene laatste toevlugt te wezen.
Op deze waarnemingen volgt het verhaal van drie gelukkig volbragte verlossingen met scherpe werktuigen; zijnde, in alle drie de gevallen, de vrucht dood. Bij gelegenheid van dezelve, spreekt de waarnemer (de Heer marinkelle, Vroedmeester te Amsterdam,) met een enkel woord, over de oude vraag, welk leven te verkiezen zij, dat van de moeder of van de vrucht? Hij laat dezelve voorzigtig onbeslist, en die beslissing aan de Theologanten over; hoewel wij niet gelooven, dat die Heeren in dat geval competent zijn. Voor het overige zijn deze berigten lezenswaardig.
Eenige geneeskundige mengelingen, van onderscheiden belang, besluiten dit Stukje. |
|