het andere meenen; waarheid noemen zij barbaarschheid, en valschheid beschaafdheid. Bij mijne landing vertelde mij een, die van den Koning dezer plaats gezonden was om mij te ontmoeten, dat hij zeer bedroefd was over den storm, dien ik ondervonden had even vóór mijne aankomst. Ik was verlegen te vernemen, dat hij mijnenthalve bedroefd en treurig was; doch in minder dan een vierendeel uurs lachte hij, en was zoo vrolijk alsof er niets was voorgevallen. Een ander, die met hem kwam, vertelde mij, door mijn tolk, dat het hem een genoegen zou zijn, mij al den dienst te bewijzen, die in zijne magt was; waarop ik van hem verlangde, een mijner mantelzakken voor mij te dragen; maar, in plaats van mij te dienen, volgens zijne belofte, lachte hij, en beval een ander het te doen. Ik had de eerste week mijn verblijf ten huize van iemand, die verzocht dat ik mijzelven als te huis zou achten, en zijn huis als mijn eigen beschouwen. Dien ten gevolge begon ik des volgenden morgens een der muren van hetzelve af te breken, met oogmerk om versche lucht in te laten, en had eenige huisgeraden ingepakt, van welke ik voornemens was u een geschenk te maken; maar de valsche schobbejak zag mij niet zoodra te werk gaan, of hij liet mij zeggen het terug te geven, want dat hij zulk eene handelwijze in zijn huis niet wilde dulden. Ik was niet lang onder deze natie geweest, of mij werd door iemand, voor wien ik eene zekere gunst gevraagd had van den voornaamsten van 's Konings dienaars, dien zij hier den Lord-Thesaurier noemen, verteld, dat ik hem voor eeuwig verpligt had. Ik stond zoo verbaasd over zijne dankbaarheid, dat ik niet kon nalaten te zeggen: Welken dienst kan de eene mensch den ander bewijzen, die hem voor eeuwig verpligten zou! Nogtans vroeg ik hem te mijner vergelding alleen, dat hij mij zijne oudste dochter zou leenen, gedurende mijn verblijf in dit land; maar ik ondervond spoedig, dat hij even verraderlijk was als de rest zijner landgenooten. Bij mijne
eerste verschijning ten hove bragt een der groote lieden mij bijna van mijn stuk, door tienduizend maal vergiffenis te vragen voor slechts eenmaal bij ongeluk op mijn toon getrapt te hebben. Zij noemen die soort van leugen een compliment; want wan eer zij beleefd tegen een groot man