In 's Hertogen Leger bevond zich een Generaal, de Marquis van ***, een Milanees, gehuwd aan eene Vrouwe uit het zelfde land. Beiden waren zij ten Hove zeer gezien, en werden met alle blijken van onderscheiding behandeld: de Generaal, zoo van wege zijne dapperheid in het Veld, als uit hoofde van de uitnemendheid zijner raadgevingen in het Kabinet; zijne Echtgenoote droeg, uit hoofde van hare schoonheid en deugd, aller achting weg.
De aanhoudende Oorlogen, die de Hertog voerde, bragten mede, dat de Marquis zich menigwerf op een' grooten afstand, en voor een' geruimen tijd, van het Hof verwijderd vond. Zijne Echtgenoote leefde nabij den Vorst, blootgesteld aan diens aanzoeken. Zij wederstond dezelve met alle fierheid van vrouwelijke deugd. De Hertog herhaalde zijne vervoegingen in allerlei gedaanten: geschenken, vermaken, zuchten, aanbidding - alles werd in 't werk gesteld, doch teffens, gedurende een lang tijdsverloop, afgeslagen. In 't einde gevoelde de Marquisinne in haar hart eenige aandoeningen, die ten voordeele van 's Vorsten liefde pleitten. Hare deugd verschrikte op deze ontdekking; hare vrees werd eensklaps geheel wakker. Geweten en Eer rustten zich toe, om den strijd aan te vangen tegen Liefde, Vermaak en Eerzucht. Vrees, dat zij in dezen strijd zou te kort schieten, bewoog haar, om zich bij haren Man te vervoegen, met dit vreemd, doch haar zeer vereerend voorstel: ‘Ik heb u bestendig en op de getrouwste wijze, van tijd tot tijd, verslag gedaan van 's Hertogs aanzoeken. Ik heb voor u geene de minste omstandigheid verborgen van de voortgangen dezer zake. Uwe fortuin en uw belang bewogen mij, dit alles te verdragen. Ik wederstond 's Hertogs aanzoeken, en beantwoordde zijne liefdedrift met versmading. - Dit is uit. - Ik kan niet langer met een onverschillig oog den Vorst aanschouwen. Hij legt aan mijne voeten rijkdom, eer en magt. Trotschheid en eerzucht, om van geene andere drift te spreken, zoeken mij aan tot het aanvaarden van al dit bekorende. - Tot nog toe ben ik onschuldig; tot nog toe ben ik waardig uwe Echtgenoote te heeten. Maar die onschuld staat waggelend op den rand eener steilte. - Op mijne knieën bid ik u, mij te verlossen uit het schrikkelijk gevaar, 't welk mij