Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 731]
| |
Hollandsche schouwburg.October, November, 1812.Wij hebben met bevreemding en ongenoegen de wijze gadegeslagen, op welke het Treurspel Gaston en Bayard vertoond is. Nimmer hebben wij eene zoo bijna algemeene afwijking van den geest des Dichters opgemerkt. Men zegge niet, zoo als ons nu reeds is voorgekomen, dat de roede onzer kritiek de feilen van eenigen onzer tooneelkunstenaren te zacht, die van anderen te gestreng tuchtigt, dat wij bevooroordeeld, ingenomen en partijdig zijn; wij herhalen het, men zegge zulks niet, dewijl het eene, door onze reeds gegevene kritieken zelve bewezene, onregtvaardigheid is. Wij hebben ons plegtig voorgenomen, onpartijdig, ernstig, of ook luimig, de ons voorkomende tooneelfeilen onbeschroomd aan te tasten, geene bijzondere vriendschap, zoo die al eens mogt bestaan, gehoor te geven, en alles, wat naar persoonlijke beleediging mogt gelijken, te vermijden. De gevoelens, ten Zangberg met No. 13 gequoteerd, zijn en blijven ons eeuwig vreemd. En hiermede punctum! Gaston en Bayard, nu, is, over het algemeen, slecht opgevoerd. De Heer a. snoek, die anders de rol van Bayard zoo schitterend doet uitkomen, heeft deze keer daarin op verre na zoo goed niet kunnen slagen; en wij hebben met smart de bange oogenblikken gezien, welke de kundige man heeft doorgestaan, toen hij, zich omringd ziende van Avagaro, Gaston, Altemoro enz., niet wist, welken Heiligen hij zich zoude aanbevelen. Deze oogenblikken alleen regtvaardigen reeds zijn spel van dien avond in onze oogen; ofschoon wij hem, als Directeur, de aanmerking moeten maken, dat het ons voorkomt, dat de Directie gedurende de repetitiën moest beoordeelen, of de stukken voor eene behoorlijke opvoering vatbaar waren. Wel is waar, dat Gaston en Bayard sedert jaren een stuk van het repertoire is: maar dan is immers de misslag nog grooter? Wij wenschen den Heere jelgerhuis van harte geluk, dat hem geen ader in het hoofd gesprongen is, en dat zijne spraak- en lucht-organen nog altijd in zulk een' bla- | |
[pagina 732]
| |
kenden welstand zich bevinden. Wij waren, bij zijne laatste aftrede als Avogaro, in eene doodelijke ongerustheid, dat hij zich misschien mogt overschreeuwd hebben. Wij veronderstellen (diamétralement) dat zulk eene stem de uitgestrektheid van tien bataillons, in sront geplaatst, kommanderen kan. Men beöordeele dus, welk eene speel-kracht den Heere jelgerhuis dien avond bezield hebbe: eere zij Avogaro-Stentor! Gaston is ons mede niet als den Held voorgekomen, gelijk mézérai, Frankrijks getrouwste Geschiedschrijver, ons hem afmaalt; en ofschoon wij het met de eigene gezegden van den Heere kamphuizen volkomen ééns zijn, dat het Treurspel zijn vak niet is, moeten wij hem toch de aanmerking maken, dat hij Gaston voormaals beter gespeeld heeft. Ook hebben wij den regel: ‘Ik heb de hoofsche pracht mijn leger uitgedreven,’ niet in verband kunnen brengen met het sierlijk kostuum van held Gaston. Wij vragen den Heere kamphuizen nederig om verschooning; maar Gaston, gekwikt en geslikt met een' witten sluijer met zilveren franje, met kant gestikte ridderlaarsjes aan, en dat van eenen gesorceerden marsch komende, is ons niet als orthodox krijgsman toegeschenen. Altemoro heeft ons mede niet voldaan. Deze listige Napolitaan wordt door den Heer van hulst in het geheel niet begrepen. Het altoos lagchend gelaat en de koelbloedige onverschilligheid, waarmede hij de handeling opneemt, verschillen oneindig met de taal, die hij voert. Zijne vooruitstekende armen en tot ontvangst gereede handen zijn mede hinderlijk; en daar het nu somtijds wel gebeurt, dat de drift van zijnen medespeler, dit niet ontdekkende, hem in de handen slaat, in plaats van die met geestdrift aan te vatten, draait het, helaas! op een zoogenaamd handjeplak uit, dat regt koddig in een Treurspel klinkt! Mejuffrouw grevelink, als Euphemia, de Heeren rombach en westerman, als Urbino en de Grijsaard, hebben het meeste ensemble opgeleverd. Fraal heeft Mejuffrouw grevelink van de klaus: ‘Stoot toe, herneem’ enz. zich gekweten. | |
[pagina 733]
| |
Wij zijn onzen dank aan Mejuffrouw kamphuizen over het spelen van Elfride verschuldigd. Voortreffelijk heeft deze bekwame vrouw die moeijelijke rol vervuld; en vooral is het derde bedrijf uitmuntend door haar gespeeld. - Bij de vertooning van dit stuk kwamen ons echter herinneringen en vergelijkingen te voren, die ons het voorheen deden betreuren. Mahomet, hoe ongelukkig dit stuk ten allen tijde bij ons publiek is geweest, heeft ons meer genoegen verschaft, dan het straks beschouwde Treurspel Gaston en Bayard. Mahomet is eene van die rollen, welke het meest de reputatie van den Heere a. snoek vestigen. Hoe diep doordacht is zijne studie in deze rol! Men neme den Dichter in de hand, en trachte het minste nonsens te ontdekken! Ziedaar de proef, door ons bij de laatste vertooning van Mahomet genomen, en die zóó wel is uitgevallen, dat wij, den verdienstelijken man onze hulde toezwaaijende, hem ten zelfden tijde met de wijze wilden bekend maken, die gediend heeft om zijn talent te toetsen. Palmire is mede eene der rollen, die de meeste eere doen aan Mejuffrouw grevelink; en zij heeft ditmaal bij uitstek geijverd, om er al de nuances van te doen uitkomen. Meesterlijk was de passage: 'k Bezwijk... ô smartlijk oogenblik!’ enz. De Heer evers heeft mede zeer schoone oogenblikken gehad. Studie, namelijk theorie en praktijk, zal hem van grooten dienst zijn. Hij gedenke, dat hij het tijdstip voor zich heeft, zich te verheffen, of - op eene middelbare hoogte te blijven staan. De Heer jelgerhuis was Zopir. Wij hebben de dikwerf gemaakte aanmerking moeten vernieuwen, dat hij deze rol te slepende speelt, en, ofschoon in het vijfde tooneel des vierden bedrijfs diep gewond wordende, in plaats van te verzwakken, meer en meer in kracht toeneemt. Vader hilverdink ontving den dolksteek, volgens idée van den Dichter, bij het altaar: waarom nu de Heer jelgerhuis hiertoe een apart kabinetje verkiest, weten wij niet. - De Heer hanswijk vervulde, als debut-rol, Omar. Het Treurspel schijnt zijne zaak niet. Meropé heeft eene allezins lofwaardige uitvoering genoten. | |
[pagina 734]
| |
Onze Hollandsche melpomene heeft ons weder geheelenal onze tragische tegenspoeden doen vergeten, en Meropé daargesteld, zoo als voltaire haar schilderde. Wij hebben ons dien avond regt zien vergasten. Jammer, dat dit thans zoo schaars gebeure! De Heer evers heeft, als Egistus, zich in de drie eerste bedrijven zeer goed gekweten; in de vierde en vijfde is hij minder en zwak geworden. Wij hebben opgemerkt, dat andere tooneelspelers, even als hij, van het oogenblik ‘sta op, Vorstin!’ enz. als verlamd werden, zoodra zij ontdekten, dat zij van alcides afstamden, hetgeen hun nogtans nieuwe veerkracht schenken moest. De Heer a. snoek kwam eertijds deze klip gelukkig te boven. Wij herhalen dus: studie! en spreken daarom niet eens van de Malabaarsche Weduwe. - à Bon entendeur demi mot! Mejuffrouw grevelink heeft de rol van Ismene op eene waardige wijze vervuld. Haar verhaal in het vijfde bedrijf vooral is allergelukkigst geweest. - De Heeren rombach en westerman verdienen mede loffelijke vermelding, als Narbas en Euricles. Natuur en Pligt verliest telkens meer en meer. Wij herinneren ons den tijd, dat dit stuk meesterlijk vertoond werd. Mejuffrouw grevelink duide ons niet ten kwade, dat wij in dit stuk meer waardigheid, meer usage de société van haar verlangd hebben. De Neef van Guadeloupe is een van die gelukkige stukken, die, door alle tooneelomwentelingen heen, eene goede verdeeling en uitvoering zijn te beurt gevallen. Hartelijk hebben wij de laatste vertooning toegejuicht. De Burgemeester en De Vrouw naar de Wereld zullen wij laten rusten. Gedoogde ons bestek, naar eisch over deze beiden, en vooral over het laatste stuk, uit te weiden, waarlijk er kwam niet veel van te regt! Gesner en De Verzoening zijn een beter lot te beurt gevallen. Lisimon en Gesner hebben ons weder een weinig bevredigd. De Heer majofski is onverbeterlijk in den Lisimon, en den Heer westerman ziet men in den Gesner altijd met genoegen. De Dood van Rolla! .... Van dit stuk zullen wij niets zeggen: de mortuis nil nisi bene! De Brieventasch is meesterlijk en met een verwonderlijk | |
[pagina 735]
| |
ensemble uitgevoerd. Wij zijn, in de eerste plaats, de Heeren de quack en fallée verpligt, dat zij den Schouwburg zulk een lief, zedelijk en vrolijk Tooneelspel bezorgd hebben, (waarlijk geen alledaagsch geschenk!) en, in de tweede, huldigen wij met vermaak alle de personen, die zoo treffelijk medegewerkt hebben tot het welslagen dezer opvoering. Montoni. - Waarom dit stuk op het repertoire blijft, kunnen wij niet bevroeden. Wij merken het aan, als beneden onze kritiek. Het weinig ensemble, dat er overigens bij de laatste vertooning heeft plaats gehad, bragt het zijne toe, om het nog ondragelijker te maken. In het tweede bedrijf heeft het ons zeer gehinderd, dat Mejuffrouw freubel, op het oogenblik dat zij met hare meesteresse den toren outvlugtte, met ter zijde stelling van de achting, welke zij het publiek verschuldigd is, heeft kunnen goedvinden, buurpraatjes tusschen de schermen te houden, en redelijk hard te meesmuilen. Een minder toegevend auditorium zoude haar hier wel eens haar pater peccavi hebben kunnen laten bidden. Er is 200 weinig toe noodig, is ons als een zeer aardig Blijspel voorgekomen. De Heer rombach, als Doctor Pratle, heeft ons hartelijk de lever doen schudden; ofschoon de wartaal, door den Heer van hulst in dit stuk uitgesproken, onzen lachlust niet weinig getemperd heeft. De Heer kamphuizen heeft in dit stuk de rol van een' verminkten Kolonel gespeeld. Wij hebben hem nimmer zoo aardig eene rol zien verminken als deze. Mejuffrouwen grevelink, freubel en adams hebben de karakters, die zij voorstelden, volkomen wel vervuld. Mejuffrouw grevelink scheen, bij de eerste vertooning van dit Blijspel, een weinig verstrooid: nu, een brief wordt wel eens meer vergeten. De Vrouwenhater heeft een glansrijk onthaal genoten. Dit stukje is allervoortreffelijkst gespeeld. De Heeren majofski en rombach, benevens Mejuffrouw kamphuizen, hebben op nieuw bewijs van hunne beproefde talenten gegeven, en alles bijgebragt, om dit bevallig stukje, ware het mogelijk, nog behagelijker voor te doen. De Decoratie was fraai. Jammer, dat wij de coupletten, in deze Vaudeville voorkomende, ook niet fraai kunnen noemen! Opregt: | |
[pagina 736]
| |
de vertaling van bouilly's Haine aux Femmes is ons allezins gebrekkig voorgekomen; haar ontbreekt geheelenal le sel attique, eene eerste verdienste van dusdanige soort van tooneelstukken. De Savoyaards hebben ons wel bevallen. De Heer neits heeft, onder andere, het air van den Dorpsheer fraai gezongen. - Blaize en Babet is mede goed uitgevoerd. Mejuffrouw kamphuizen is eene allerliefste Babet, en wij zien altijd met vernieuwd genoegen onze achtenswaardige Actrice sardet in de rol van Alix. De Tooverfluit is twee malen opgevoerd: dan wij verklaren, dat noch de eerste, noch de laatste representatie ons eenigzins bevallen heeft. Nimmer hebben wij zulk een gekraai in apollo's Tempel gehoord! En wij komen er ruiterlijk voor uit, dat niemand vrij is geweest van valschen zangGa naar voetnoot(*); dat er geen verband in het spelen is geweest, en dat wij gelooven, dat, na zulk eene verminkte opvoering, mozart's zwanenzang voor de zangzieke Amsterdamsche wereld insgelijks overleden is. Wij hebben met verwondering gezien, dat de Heer rombach, (den Papageno voorstellende, die wij vermeenden een kind der ruwe natuur te zijn,) trots het beste saletrekeltje, zijn collation met alle verwijfde wellevendheid genuttigd heeft: hoe zorgvuldig heeft hij van vork en mes zich bediend! hoe attent heeft hij zijn glas gereinigd! hoe voorzigtig heeft hij zich telkens met het servet den mond geveegd! hoe ... - Arme elmenreich! gij wist van alle deze kleine bienséances niet; maar gij waart een betere zoon der natuur!
Nieuwe Balletten verwachten wij met smart, ongeduld en nieuwsgierigheid. Intusschen hebben wij regtstreeks geen stof tot klagen; dewijl Albabo, (een geheel eigen Hollandsch product van den bekwamen kunstenaar greive,) afwisselend met de laatste Arlequinade des Heeren van well, ons menig aangenaam oogenblik verschaft. |
|