Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLevensbeschrijving van Valentine Jamerai Duval.(Hoofdzakelijk ontleend uit diens zonderlingen Mans eigene schriften.)
Valentine jamerai duval werd te Artonai, in Champagne, in den jare 1695, geboren. Hij verloor zijnen vader, die in dat kleine dorp een arm arbeider was, toen hij tien jaren bereikt had. Huipeloos zat de weduwe, met een kinderrijk huisgezin, op een' tijd, dat oorlog en honger Frankrijk deerlijk teisterden. In armoede geboren en opgevoed, was de jonge duval, van zijne vroegste kindschheid af, aan een werkzaam leven, en tevens aan het doorstaan van velerlei behoefte, gewend. Ellende, wel verre van zijne levendigheid te verdooven, scheen veeleer te strekken, om dien mannenmoed, welken hij tot zijns levens einde behield, te ontwikkelen. Lezen had hij geleerd, toen hij, twaalf jaren bereikt hebbende, in dienst trad bij een' landman op zijne geboorteplaats, die hem zijn gevogelte deed oppassen. De eentoonigheid van dit bedrijf streed geheelenal met de levendigheid van zijnen aard, schoon hij reeds in dien staat middel vond om zijn lot te verzachten; alle de jongens van het dorp mogten hem bij uitstek lijden; | |
[pagina 658]
| |
hij was altoos de voorste in hunne spelen; hij vond nieuwe uit, en, terwijl hij zichzelven vermaakte, verspreidde hij vreugd en blijdschap in den geheelen kring zijner speelmakkeren. Bij den aanvange van den zeer strengen winter des jaars 1709, ver iet duval zijne geboorteplaats, en trok naar Lotharingen: dan hij was niet verre op weg, of de koude beving hem, en tevens kreeg hij de kinderziekte. Doodelijk zou zulks voor hem geweest zijn, had de menschlievendheid van eenen armen schaapherder, in den omtrek van het dorp Monglat, hem geene schuilplaats in den schapenstal bezorgd, waar hij eene zeer onaangename ligging had en het schraalst mogelijke voedsel. Uit dezen jammerlijken toestand werd hij verlost door de liesdevolle bezorging van eenen geestelijken in dien omtrek. De oppassing, welke hij ontving, en de sterkte zijner gesteltenisse, deden hem spoedig herstellen, en hij verliet zijnen weldoener, ten einde zijnen weg te vervolgen naar Clezantine, een dorp, op de grenzen van Lotharingen gelegen, waar hij in dienst bij eenen schaapherder trad. Twee jaren bleef hij daar. Die levenswijze smaakte hem niet langer. Hij toog op weg. Toevallig kwam hij bij de Hermitage van La Rochette, nabij Deneuvre, aan den voet van het Vosgesche gebergte. De kluizenaar, onder den naam van palemon bekend, nam hem aan, deelde met hem den landarbeid, en onderrigtte hem in die levenswijze. Dan, duval bleef niet lang te La Rochette. Hij zag zich genoodzaakt zijne plaats in te ruimen aan een' kluizenaar, die naar broeder palemon gezonden was: deze gaf hem nogtans, te zijner vertroostinge, een' brief van voorschrijving aan den kluizenaar van St. Anna, op eenigen afstand van La Rochette, en eene halve mijl van Luneville. Genoodzaakt zijn vorig verblijf te verlaten, trok onze zwerver door de stad Luneville, welke de eerste stad was, ooit door hem gezien. Hij kwam ten jare 1713 in de Hermitage van St. Anna. Vier kluizenaars, daar wonende, ontvingen hem vriendelijk. Hier werd hem het oppassen van zes koeijen toevertrouwd; welke beesten, met eenig omgelegen land en een' kleinen tuin, dezen lieden niet alleen levensonderhoud verschaften, maar ook in staat stelden om eenige liefdegisten te doen. | |
[pagina 659]
| |
Op zekeren dag, dat duval, naar gewoonte, bezig was om vogelnesten te zoeken, en strikken ter vogelvangst te spannen, ten einde eenig geld te bekomen om boeken en kaarten te koopen, bemerkt hij op een' boom in het woud eene groote wilde kat, die eene zeer fraaije huid had; dit wekt zijne begeerte, om dit dier magtig te worden, ten sterkste op. Hij besluit, hoe het ook mogt gaan, hetzelve te vangen. Hij klimt in den boom. De kat, om hem te ontvlugten, loopt naar het uiterste der takken; hij snijdt een' derzelven af, om daarmede de kat te slaan; doch de kat ontwijkt den slag, springt op den grond, en maakt zich weg Onze jager, vreezende zijne prooi te zullen verliezen, springt desgelijks uit den boom, zet de kat na, met dien uitslag, dat het ingehaalde dier, op het punt van gevat te zullen worden, schuilplaats zoekt in het gat van een' hollen boom. Duval verdubbelt zijne pogingen, en werkt met zijn' stok naar den bodem der openinge, tot dat de kat, zich zeer in het naauw bevindende, uit die wijkplaats te voorschijn springt, en het weder zou ontvlugt zijn, ware het niet, dat haar vervolger in den sprong haar gevat had, en zijn uiterste best deed, om het dier knijpende te smoren. De kat wordt woedende; den kop nog vrij hebbende, hecht zij zich in het haar van duval, teffens de eene wonde na de andere bijtende. Hij laat echter zijne prool niet los, en, ondanks de geweldige smart, welke hij gevoelt, trekt hij de kat zoo geweldig bij de pooten, dat deze het vel van zijn aangezigt afscheurt. Hierop flingert hij haar zoo sterk tegen een' boom, dat zij den geest geeft. Verheugd over deze zegepraal, bindt hij de prooi aan zijn' stok, en keert naar huis. De kluizenaars, hem geheelenal met bloed overdekt ziende, verschrikken zeer; dan hij roept met de grootste bedaardheid: ‘Het beteekent niets; wasch mijn hoofd met warmen wijn, en het zal wel overgaan.’ Daarop de kat vertoonende, zegt hij: ‘Ziet daar mijne belooning!’ - Niets kan misschien het vast en besluitvol karakter beter afschilderen, dan zijn gedrag in deze kleine ontmoeting. Duval's ijver in de jagt, en de voordeelen, welke hij daardoor verkreeg, hadden hem reeds in staat gesteld, om zich eenige boeken, tot verzadiging van zijnen leeslust, te verschaffen; wanneer eene onvoorziene gebeurtenis de- | |
[pagina 660]
| |
zelve met verscheidene werken van aangelegenheid vermeerderde. Op zekeren dag in het bosch wandelende, en de afgevallene bladeren voor zijne voeten wegschuivende, vond hij een gouden zegel met drie zijden. Den volgenden dag begaf hij zich naar Luneville, en verzocht den geestelijken, om na de preek af te kondigen, dat de persoon, die een' zegelring verloren had, zich bij hem kon vervoegen, om denzelven weder te krijgen. Eenige weken waren verloopen, toen een man, te paard gezeten, aan de deur klopte, en verzocht, den jongen in de Hermitage te mogen spreken. Duval kwam. ‘Gij hebt,’ zeide die vreemdeling, ‘een' zegelring gevonden?’ - ‘Ja, Mijnheer!’ - ‘Zeer goed; gij hebt mij denzelven over te geven, want het is de mijne.’ - ‘Zoo haastig niet! Om mij te overtuigen van 't geen gij zegt, moet ik u verzoeken, mij vooraf de blazoenen op te geven.’ - ‘Jongman! spot gij met mij? Zeker is de wapenkunde uw vak niet!’Ga naar voetnoot(*) - ‘Dat moge zijn zoo het wil, ik verzeker u, dat gij, zonder zulks, den ring niet zult bekomen.’ De Heer, verwonderd over den beslissenden toon, op welken de jongeling sprak, deed hem verscheidene vragen over velerlei onderwerpen, en bevond, dat hij op alles zeer gepast antwoordde; hij gaf daarop te verstaan, wat er op stond, en schonk hem twee Iouis d'or tot eene belooning. Dan, begeerig om nader kennis met dien jongen knaap te maken, deed hij hem beloven, op elken heiligen dag bij hem te komen ontbijten. Duval nam dit stipt waar, en ontving bij elk bezoek eene kroon, of zes livres. De edelmoedigheid van den Heere forster hield eenparig stand, zoolang deze zich te Lotharingen onthieldGa naar voetnoot(†). Bij die giste in geld voegde hij zijne verstandige raadgevingen wegens de keuze der boeken en kaarten, welke de vlijtige lezer zou aankoopen. De bevlijtiging van duval, | |
[pagina 661]
| |
dus ondersteund, deed hem groote vorderingen maken, en de kennis, welke hij opdeed, was veelvuldig en verscheiden. Het aantal zijner boeken was, van tijd tot tijd, vermeerderd, en tot vierhonderd opgeklommen. Zijne kleeding bleef volstrekt dezelfde. Des zomers droeg hij een' ruwen wollen rok, en des winters een' dikkeren van dezelfde stoffe, en een paar holsblokken, of houten schoenen. Noch zijne veelvuldige bezoeken te Luneville, en de weelde, welke hij daar zag heerschen, noch het gemak en de tijdruimte, welke hij begon te genieten, konden hem bewegen om van zijne eens aangenomene eenvoudigheid af te gaan. Hij zou zichzelven van onregt beschuldigd hebben, indien hij iets van 't geen hem gegeven was, of hij gewonnen had, tot iets anders besteed hadde, dan om zijne zucht tot boeken en boekoefening te voldoen. Ten hoogste zuinig in alles, wat tot zijne lijfs- en levensbehoeften behoorde, was hij rijkelijk in de uitgave van alles, wat tot vermeerdering van knndigheden behoorde: de andere onthoudingen kostten hem niets. Naar mate hij echter een' wijder kring van kundigheden begon te beschrijven, werd teffens die zijner denkbeelden uitgestrekter; hij begon de geringheid van zijnen levenstand te beseffen, en in hem ontwaakte eene begeerte om denzelven te veranderen. Van dat oogenblik af bekroop hem eene heimelijke ongerustheid in zijne cel, die hem verzelde op zijne wandelingen, en niet afliet bij hem op te komen in 't midden zijner letteroefeningen. Op zekeren dag aan den voet van een' boom, in deze gepeinzen verdiept, nederzittende, omringd met eenige landkaarten, op welke hij het oog gevestigd hield, werd hij op het onverwachtst aangesproken door een' Heer, die met eene houding van verbaasdheid vroeg, ‘wat hij deed.’ - ‘Ik oefen mij in de Aardrijkskunde.’ - ‘Verstaat gij er iets van?’ - ‘Voorzeker; ik houd mij alleen bezig met hetgene ik nog niet weet.’ - ‘En waar zoekt gij naar?’ - ‘Naar den kortsten weg om te Quebec te komen.’ - ‘En met welk een oogmerk?’ - ‘Om derwaarts te gaan, en mijne studien op de Universiteit te dier stede voort te zetten.’Ga naar voetnoot(*) - ‘Waartoe dat? Waarom naar het einde der | |
[pagina 662]
| |
wereld te gaan? Er zijn Universiteiten rondsom u, veel beter dan die van Quebec, en, indien het u eenig genoegen geve, zal ik er u eene aanwijzen.’ Onder dit gesprek vond hij zich omringd door een' ganschen stoet, en met name door de jonge Prinsen van Lotharingen, leopoid clement en franciscus, (naderhand Keizer) die, op de jagt zijnde met den Graaf de vidampiere en den Baron de pfutschner, hunne Gouverneurs, toevallig zoo diep in het woud van St. Anna waren doorgedrongen. De Graaf de vidampiere, die met duval gesproken had, een weinig van den weg afgedwaald zijnde, ontmoette bij toeval onzen letterminnaar, en, terwijl hij met hem het bovengemelde gesprek hield, vervoegden zich de overigen des Hofgezins bij hem, nieuwsgierig naar het onderwerp dezes gespreks. Zoo ras zij des onderrigt waren, deden zij duval verscheidene vragen, welke hij alle met veel stiptheids en gezond verstands beantwoordde; geen enkele reis raakte hij van zijn stuk. De Heeren de vidampiere en de pfutschner stelden hem eindelijk voor, zijne letteroefeningen geregeld in het Collegie der Jesuiten te Pont-à-Mousson voort te zetten. Duval, al het gewigt dezes voorstels gevoelende, verzocht, zich eenigen tijd daarop te mogen bedenken; vooraf verklarende, dat hij nimmer van zijne vrijheid wilde afzien, en dat hij deze plaats van afzonderinge niet zou verlaten, eer hij verzekering bekomen had, dat deze kostbaarste gift der nature geen geweld zou worden aangedaan. Te dezen aanzien stelden zij zijne vreeze gerust; en de Baron de pfutschner beloofde, dat hij binnen korten tijd zich weder bij hem zou vervoegen. - Deze gelukkige ontmoeting viel voor den 18den Mei des jaars 1717. Duval had toen zijn twee-en-twintigste jaar bereikt, en het liep in het vierde zijns verblijfs bij de Hermiten van St. Anna. De Baron hield woord, en keerde na verloop van weinige dagen weder, met berigt, dat de Hertog leopold | |
[pagina 663]
| |
van Lotharingen hem zijne bescherming verleende, en hem de middelen zou verschaffen om zijne letteroefeningen te voltrekken. Hij verzocht hem daarop, mede te gaan naar het Hof van Luneville. Onze jonge kluizenaar voelde eene sterke gehechtheid aan zijne cel. Gelukkige dagen had hij daar doorgebragt, en een' schat van kundigheden opgedaan. Echter besloot hij, die te verlaten, en met tranen in de oogen vervoegde hij zich in het rijtuig des Barons de pfutschner. Bij zijne aankomst te Luneville, werd hij aan den Hertog voorgesteld, die hem, omringd van een talrijk Hofgezin, ontving: de vreemdheid des gevals had velen doen verschijnen. Op al de vragen, hem voorgesteld, antwoordde hij zonder haperen of eenige bedeesdheid te betoonen, hoe zeer nieuw het tooneel was, waarop hij verscheen, en het karakter, 't welk hij had vol te houden. Eenige Dames van het Hof bevonden zich bij deze eerste voorstelling: zij gaven hare verwondering te kennen over de zonderlinge witheid zijner tanden. Zijn antwoord was: ‘Wat vreemds is daarin? Het is iets, dat ik gemeen heb met alle honden.’ - De Hertog, wel voldaan over de blijken van kunde en de ongemaakte naïviteit der antwoorden, herhaalde de belofte van zijne bescherming, en droeg aan den Baron de pfutschner de zorge op, om hem in het Collegie van Pont-à Mousson te bestellen. Er werd last gegeven, om zijne boeken, en wat hij verder bezat, derwaarts te bezorgen. Hij kreeg andere kleederen, en de verzekering van een jaargeld. De gezette geneigdheid van duval tot de letteroefeningen, vergezeld en versterkt door het verlangen, om aan de oogmerken zijns doorluchtigen Beschermheers te beantwoorden, spoorde hem aan, om, van dit oogenblik af, zijne vlijt te verdubbelen. Bijzonder lag hij zich toe op de Geschiedenis, de Aardrijkskunde, en de Oudheden. In elk dezer vakken trof hij overvloedig onderwijs aan bij zijne nieuwe leermeesters. Het zinend leven, waaraan hij zich geheel overgaf, niet, gelijk voorheen, afgewisseld door veelvuldigen ligchaamsarbeid en beweging, werkte onvermijdelijk op zijne gesteltenisse. Zijne vochten, verhit door onaflatenden arbeid, veroorzaakten eene verwildering van verbeelding. In | |
[pagina 664]
| |
dezen toestand ontstak het oog van eene jeugdige schoonheid in zijnen boezem, op het onverwachtst, eene sterke liefdevlam. Afgemat door de herhaalde bestrijdingen van deze allersterkste der menschelijke driften, las hij op zekeren dag in st. hieronymus, dat dulle-kervel een onfeilbaar middel tegen de liefde wasGa naar voetnoot(*). Ingenomen met deze belangrijke ontdekking, wist hij eene goede hoeveelheid van die plant te verkrijgen, en at de dulle-kervel met salade. Deze onvoorzigtigheid kostte hem bijkans het leven: want het vergif, in zijn bloed ingedrongen, stortte hem in eene gewaarlijke ziekte, welker heillooze gevolgen hij langen tijd daarna gevoelde. Dan, hoe zeer verzwakt zijne gezondheid mogt wezen, zette hij zijne letteroefeningen voort: onafscheidelijk aan zijne boeken gehecht, verliet hij dezelve eukel, om eens ruim adem te halen in de velden en bosschen. Deze eenzame wandelingen herriepen voor zijnen geest het vorig herderlijk leven: de herinneringen daarvan waren hem zoo hoogst dierbaar, dat zij, tot het laatst zijns levens, zijne geliefste uitspanningen opleverden. Even als voorheen, schiep hij veel vermaak in vogels en visschen te vangen. Opgemerkt hebbende, dat er zich aal onthield in het water, langs den muur van het klooster loopende, bedacht hij een vond om dien te vangen. Hij liet een riet door eene glasruit van het venster in zijne slaapkamer gaan, 't welk hij op een steunpunt volmaakt in 't evenwigt zette Aan het eene einde was eene lijn met een' hoek vastgemaakt; het andere had gemeenschap met eene schel ter zijde van zijne bedstede; zoo dat, wanneer in den nacht een aal aan het aas beet, de overhelling van het riet de schel deed gaan en hem ontwaken. Op zekeren nacht, het geluid van de bel hoorende, sprong hij ten bedde uit, liep naar het venster, en trok de koord op; dan kon dezelve bezwaarlijk naar boven krijgen, van wege de zwaarte. Het bleek een zeer groote aal te zijn, die, op het oogenblik dat hij denzelven boven en in het venster haalde, | |
[pagina 665]
| |
zijne handen ontkwam en weg geraakte. Na lang en vruchteloos zoeken, hoorde hij een geweldig leven in de bakkerij, die beneden zijne kamer was. De aal, eene opening tusschen de vloerplanken gevonden hebbende, was gevallen in den trog, waar de bakker bezig was met deeg te bereiden. Deze, verschrikt door het gezigt van dit dier, 't welk zich in allerlei bogten wrong, en de vrees het voorwerp zeer vergrootende, verbeeldde zich, dat hij den Duivel zag in de gedaante eener slange. Hij verliet de bakkerij, en schreeuwde zoo erbarmelijk, dat het gejammer zich door geheel het klooster verspreidde. De eerwaardige vaders kwamen, op het gerucht, van alle zijden toeschieten; eenigen waren door vrees bevangen, terwijl anderen te vergeess de oorzaak eener zoo zonderlinge gebeurtenisse poogden te ontdekken, en, ware dezelve niet opgeklaard door duval, het stuk zou een onoplosbaar raadsel gebleven zijn. Twee jaren bleef duval in dit klooster, en maakte, door zijn onaflatend vlijtbetoon, zulke verbazende vorderingen, dat de Hertog, om zulks te beloonen, en hem in staat te stellen tot het opdoen van nog meer kennisse, hem vergunde, omtrent het jaar 1718, eene reis naar Parijs te doen. Op deze reis ontving duval eene menigte van nieuwe kundigheden, bij een volk, zoo beschaafd, als gereed ter mededeelinge. Hij zette zijne reis voort door de Nederlanden en Holland, en keerde ten jare 1719 te Luneville weder. Hertog leopold benoemde hem, bij zijne wederkomst, tot Boekbewaarder en tot Hoogleeraar in de Geschiedenissen op de Akademie van Luneville. Schoon ten Hove gehuisvest en onderhouden, behield hij echter eene volkomene vrijheid: de Hertog ontsloeg hem zelfs van de verpligting, om de anders vastgestelde opwachtingen te maken; alleen behield hij zich voor, 's geleerden gezelschap nu en dan te mogen genieten, bovenal wanneer hij door ongesteldheid zijne kamer moest houden. Duval werd dus de bestendige gezelschapsvriend zijns Meesters, en ontving, van tijd tot tijd, geene geringe geldige belooning, als eene vergoeding, gelijk de Prins het | |
[pagina 666]
| |
uitdrukte, voor de opoffering, hem gedaan door eenen man, gewoon zijne uren zoo zorgvuldig uit te koopen als naarstig te besteden. - Het ontslag van Hofplegtigheden ging zoo verre, dat, schoon hij zijn verblijf hield in kamers naast die van de Prinses van Lotharingen, naderhand aan den Koning van Sardinie gehuwd, hij nimmer in dezelve trad. De éénige gemeenschap, welke hij met de Prinses hield, was door het venster, uit hetwelk hij de boeken, welke zij verlangde te lezen, haar toereikte, en die weder van haar langs denzelfden weg ontving. In dezer voege geheel van alle stoornis ontheven, en steeds zijne letteroefeningen met onvermoeide vlijt voortzettende, ving bij tevens zijne lessen over de Geschiedenissen en Oudheden aan; deze namen zeer op, en werden bijgewoond door vele Engelschen, door het Hof van Luneville en den roem van duval derwaarts gelokt. Onder zijne toehoorders bevond zich de zoo beroemd geworden Lord chatham; en duval, het zoo zeer onderscheidende van dien jongen Heer opmerkende, en inzonderheid diens sterke en heldere stem, voorspelde meer dan eens de groote rol, welke deze eenmaal op het tooneel der wereld zou spelen. De ruime gisten van het grootste gedeelte zijner kweekelingen, gevoegd bij de hem hebbelijke spaarzaamheid, stelden hem eerlang in staat om zijne dankbaarheid te betoonen aan zijne weldoeners, de Hermiten van St. Anna. Hij vormde het plan, om die Hermitage, de wieg en bakermat zijns geluks, te herbouwen, en daaraan zijn vergaderd geld te besteden. Een voegelijk vierkant gebouw van steen, met pannen gedekt; eene kapel, die de eene zijde uitmaakte, geheel omringd met uitgebreide velden, tot het planten van wijngaarden en het telen van graan; een moes- en vruchtboomentuin; eene boomkweekerij van de beste en voordeeligste boomen, maakten het plan zijns edelmoedigen aanlegs uit. In het volvoeren van hetzelve besteedde duval, van tijd tot tijd, 30,000 livres. Zulks bezorgde dan den Hermiten een gemakkelijk verblijf en genoegzame inkomsten om onafhankelijk te leven. Duval's beginsels van weldadigheid en menschlievendheid wekten hem op, om die inrigting nuttig voor het algemeen te maken. Uitdrukkelijk beval hij dezen kloosterlingen, om | |
[pagina 667]
| |
voor niet, drie mijlen in den omtrek, zoodanige boomen uit hunne kweekerij te bezorgen, als mogten gevraagd worden, en zonder onderscheid, wie dezelve verlangde. Zij waren ook verpligt te gaan en te planten, waar men zulks begeerde, zonder dat zij daarvoor iets mogten vragen, noch zelfs te eten blijven, of het moest zijn op een' te grooten afstand van het klooster, om tot het middagmaal derwaarts te gaan. De nuttigheid van dusdanig eene inrigting stelde die kloosterlingen in staat om der nabuurschappe nieuwe voordeelen te bezorgen. Duval, niet te vrede met op die wijze ruimte en gemak aan die kleine maatschappij bezorgd te hebben, liet niet af te letten op de bestendige en stipte naleving der door hem voorgeschrevene regelen. Zelfs zijn volgend veeljarig verblijf in Italie, en vervolgens te Weenen, maakte geene verandering hoegenaamd. De Schrijver van dit Levensberigt zag, korten tijd vóór 's mans dood, brieven van broeder zozyme, den oudsten der Hermiten van St. Anna, die in zijnen stijl rekenschap gaf van zijne verrigtingen, en van den wijsgeer duval, bij nieuwe raadgevingen, ook versche blijken van weldadigheid ontving. Duval had, in dezer voege zijnen tijd verdeelende tusschen zijne letterbezigheden en oppertoevoorzigt over de Hermitage van St. Anna, vele jaren in volmaakt genoegen gesleten, wanneer zijn geluk schielijk gestoord werd door eene weinig verwachte gebeurtenis. Hertog leopold stierf ten jare 1738, en diens zoon, Prins franciscus, veswisselde het Hertogdom Lotharingen voor het Groothertogdom Toscanen. Koning stanislaus, de nieuwe bezitter van Lotharingen, drong, op eene zeer ernstige wijze, bij duval aan, om den post van Hoogleeraar op de Akademie van Luneville te blijven bekleeden; doch zijne verknochtheid aan zijne voorgaande weldoeners liet hem niet toe, aan dusdanige voorslagen het oor te leenen. Hij trok naar Florence, waar hij Opper-opzigter van de Boekerij bleef, hem geheel toevertrouwd. Ondanks de aanlokkende schoonheden der Italiaansche luchtstreke, bleef Lotharingen, hem om zoo vele redenen dierbaar, steeds het voorwerp van zijn verlangen. 's Mans droefheid werd niet weinig vermeerderd, daar hij zich gescheiden vond van den jongen Hertog franciscus, wiens huwelijk met | |
[pagina 668]
| |
de Erfprinsesse van het Huis van Oostenrijk hem naar Weenen deed vertrekken. Naar deze Hofstad vervoegde zich duval, voor de eerste keer ten jare 1743, om dien Prins te begroeten. Na een verblijf van negen maanden, keerde hij weder naar Florence, waar hij zijnen tijd verdeelde tusschen de letteroefeningen en het bearbeiden van een' kleinen tuin, en in verscheidene opeenvolgende togten naar Rome en Napels. Het was in eerstgemelde stad, dat hij de overblijfsels opzocht en bezigtigde van dat wijduitgestrekte rijk, welks geschiedenis hem, zoo ten volle bekend was: dit deed zijne vroegere zucht voor de oudheidkennis op nieuw ontwaken. De Penningkunde, waarover hij te Luneville reeds lessen gegeven had, werd thans eene zijner geliefdste bezigheden, en boezemde hem het verlangen in, om een kabinet van oude medailles te verzamelen. In dit werk was hij bijkans geheel onledig, wanneer Keizer franciscus het plan beraamde, om een dergelijk kabinet van oude en hedendaagsche medailles aan te leggen, en er bij te voegen eene verzameling van alle munten, toen, in onderscheidene deelen der wereld, gangbaar. Te dezen einde ontbood hij duval naar Weenen, in den jare 1748, en vertrouwde aan hem het toevoorzigt. Duval hing geen oogenblik in twijfel, om eene aanbieding, zoo overeenstemmende met zijne neiging en met zijne genegenheid voor dien Vorst, te aanvaarden; terwijl zulks teffens zou kunnen dienen om de diepe droefheid te verzetten, welke hem had aangegrepen, sints den dood van den Heer de varinge, zijn vriend en lotgenoot te Lotharingen. Hij had dezen man genomen uit den werkwinkel van een' slotenmaker bij Hertog leopold, waar hij dezen vond met euclides in de hand. Hij maakte zeer groote vorderingen in het vak der wiskunde, en kreeg eene plaats in de Akademie van Luneville. Zij gingen vervolgens te zamen naar Fiorence, waar zij in de naauwste vriendschap leefden, tot dat de dood hen scheidde. - Duval betreurde langen tijd het verlies van zijnen vriend, en, niet te vrede met te zijner gedachtenisse een gedenkteeken opgerigt te hebben, stelde hij eene alleenspraak op wegens dit sterfgeval, die onder de losse stukjes van zijne pen gevonden wordt. (Het vervolg en slot bij de naaste gelegenheid.) |
|