De beer.
Eene ware Gebeurtenis.
Een Italiaan te Konstantinopel, die muzijk verstaat, een tijdlang bij tooneelvertooningen in Gezantschapshuizen te Pera den Buffon speelde, en eindelijk geen geld had, denkt een middel uit, om er weer aan te komen.
Hij kent een anderen Italiaan, die te Konstantinopel rondloopt en ook muzijk verstaat; dezen naait hij netjes in eene beerenhuid, rust alles naar behooren toe, stopt werk in den snuit, past oog op oog, en leidt hem aan den ketting door de stad. De Beer danst, doet allerlei kunsten, en - wat de meeste verwondering baart - speelt op het klavier.
De zaak baart opzien; zij komt ter oore van den Grooten Heer, en deze laat den Beer bij zich komen. De Beer doet zijne kunsten, bespeelt het pianoforte, waarbij zijn leidsman hem op de viool accompagneert, zeer goed, en wekt steeds grooter verbazing.
De Groote Heer zegt, den Beer te willen koopen. Men maakt ontschuldigingen, men is verlegen; de Sultan staat er op.
De Italiaan denkt: wat kan men u doen? De ander kan niet terstond spreken, want de snuit is vol werk; ondertusschen krijgt men geld, men maakt zich weg, en - genoeg, het ga zoo als het ga. Hij vraagt 500 piasters, ontvangt ze, en vertrekt.
Nu is de Beer met de Turken alleen. Zij bieden hem eten aan; dat neemt hij niet. Hij zal weer spelen, kunsten maken; doet het eene poos, wil dan niet meer, krijgt slagen, en moet weer. Eindelijk wordt men het moede; hij zal in de menagerie gebragt worden. Een paar Turken krijgen den last, en brengen hem weg.
Hij denkt al lang, hoe dat gaan zal, als hij in de menagerie komt; en ondertusschen - de ander in bezit der volle som, die toch ten minste voor de helft hem toekomt! De oogenblikken zijn kostbaar.
Op eens, midden op straat, besluit hij te ontvlugten. Hij