Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 587]
| |
Geboorte van eene zeer wanschapen vrucht, en beschrijving en afbeelding van dezelve.
| |
[pagina 588]
| |
tegennatuurlijke gevallen voorgeschreven en meest gebruikelijk, te hebben gegeven, bragt ik de regter hand in den uterus, en voerde met dezelve de voetjes van het foetus, welke in de linker zijde lagen, zonder veel moeite naar buiten. Zij gaven mij, door eene blijkbare beweging, kennis van het leven der vrucht. Naauwelijks waren deze geboren, of ik bespeurde een weinig meer moeijelijkheid in den voortgang der geboorte, die echter weldra door eenige vermeerdering mijner pogingen werd weggenomen; doch niet gering was mijne verwondering, toen ik, de funiculus umbilicalis willende gaan onderkennen, dezelve niet aanwezig, maar, op eenen duim afstands van den umbilicus, afgescheurd, en hare plaats ingenomen vond door eenen aanmerkelijken bundel ingewand, die van zelve naar buiten gevoerd werd. Daar er geene haemorrhagia plaats had, (welke men anders in dusdanig geval zeker had moeten veronderstellen) zoo ging ik, zonder overhaasting, en met de vereischte voorzigtigheid, voort in de verdere ontw kkeling van het foetus. Toen ik den linker arm, welke aan de ossa pubis moest beantwoorden, welde degageren, ontwaarde ik, dat deze insgelijks ombrak; het hoofd volgde eindelijk zonder moeite, op de geringste mijner pogingen, alzoo hetzelve geen cranium had. Het kind, hetwelk geheel misvormd was, moest, natuurlijkerwijze, door de beleedigingen, welke dit, zoo weeke en alleen door de huid gedekte, hersengestel in de geboorte ondervond, omkomen, en werd dus dood ter wereld gebragt. De uterus trok zich naar behooren te zamen, en alzoo de placenta geheel los lag en er geen funiculus umbilicalis aan konde bespeurdworden, zoo nam ik dezelve weg, en verzorgde verder de moeder; - en hiermede was deze verlossing, gedurende welke de lijderesse bijna over geene smarten geklaagd had, binnen den tijd van 8 minuten, op eene voor haar allergelukkigste wijze, ten einde gebragt. - Deze vrouw had zich, gedurende haren zwangeren staat, aanhoudend | |
[pagina 589]
| |
in volkomen welstand bevonden, en geene buitengewone physieke of morele aandoeningen, welke men soms als oorzaken van de misvorming harer vrucht zou kunnen opgeven of aanmerken, ondergaan. Hare herstelling was overigens allervoorspoedigst; zoodat ik, ondanks mijne aanmaning, op den zesden dag bevond, dat zij reeds hare kraamkamer verlaten had. - He geen bij deze verlossing voornamelijk opmerkenswaardig is, is de scheuring der funiculus umbilicalis, veroorzaakt door de ongemeene kortheid van dit deel, als hetwelk, gelijk wij naderhand zien zullen, slechts 4 duimen lengte had. Deze doorscheuring kan, te meer daar dezelve van geene bloedstorting verzeld ging, als de heilzaamste gebeurtenis worden aangemerkt; immers zoude deze zoo geheel buitengewone kortheid bij de verlossing zeker zijn miskend geworden, en gevolgelijk, bijaldien de gezegde verdeeling niet, gelijk gezegd is, van zelve geschied ware, zou de omkeering van den uterus, of de losrukking der placenta, daarvan het onafscheidbaar gevolg geweest zijn; - beide toevallen, die de verschrikkelijkste gevolgen, als stuipen en bloedstortingen, met zich voeren, en waarschijnlijk de moeder, op eene ellendige wijze, zouden hebben doen omkomen. AvonGa naar voetnoot(*) deelt ons, te dezen aanzien, een geval mede van eene wending, waarbij hem dekortheid der funiculus umbilicalis door toevallen bekend werd. ‘Dezelve had,’ dus luidt zijn verhaal, ‘de lengte van ¼ Duitsche el: alles ging wél bij de verlossing, tot dat de billen van het kind in de holte van het pelvis daalden, als wanneer de lijderesse over buitengewone pijnen begon te klagen, en bij het verder voortzetten zijner pogingen, stuipen bekwam, vergezeld van bloedstorting; hij vermoedde eene omslingering der navelstreng, onder- | |
[pagina 590]
| |
zocht zulks, en vond eene zeer gespannen en korte streng. Hij bragt hierop, hoewel met veel moeite, eene middelmatige gewone schaar, welker punten met papier omwonden waren, naar binnen, en doorsneed, zoo hoog mogelijk, de streng; waarop het kind zeer spoedig en levend ter wereld kwam.’ Men leert uit deze waarnemingen, van hoe veel gewigt het is, bij eene wending, omtrent de streng opmerkzaam te zijn, en, inge al het bovengezegde verschijnsel zich daarbij voordoet, dadelijk te trachten de reden daarvan op te sporen, en, zoo dezelve in de kortheid der streng bestaat, deze alsdan in tijds door te snijden, of, indien de inbrenging van eenig werktuig ondoenlijk is, gelijk bij mijne waarneming het geval was, deze verdeeling alsdan met de hand te beproeven, ten einde te voorkomen, dat het leven der moeder niet in de waagschaal gesteld worde. | |
Beschrijving van het soetus.Het foetus, waarvan ik met moeite bezitter werd, deed ik naar mijne woning brengen, en vond, bij een naauwkeurig onderzoek, hetwelk ik met den Heer Professor de riemer, dien ik ter bezigtiging van hetzelve had uitgenoodigd, ondernam, de navolgende bijzonderheden: Aan het hoofd ontbrak het cranium bijna geheel. De hersenen, welke naar eene homogene zelfstandigheid geleken, vertoonden zich zeer week, met water omringd, en hingen in eenen zak, gevormd door de huid, welke het ontbrekende cranium moest bedekken, op den rug. Er waren noch oogen noch oogkuilen aanwezig; zijnde de plaatsen, daartoe anders door de natuur verordend, alleen door de huid gedekt. Ook bestond er geen neus, en waren de beide opperkaaksbeenderen en onderste sponsbeenderen naakt en naar buiten omgekruld, zoodat dezelve een gespleten palatum uitmaakten. De bovenlip ontbrak almede; doch de onderlip, wangen en kin waren aanwezig, en wel gevormd; gelijk mede de ooren, bij | |
[pagina 591]
| |
welke alleen op te merken viel, dat het linker veel hooger geplaatst was dan het regter. Aan de linker zijde van den hals vertoonde zich eene opening, die, als met eenen zoom omtrokken, zich uitstrekte over de linker borstholte, gaande verder door de buiksholte van die zelfde zijde, en eindigende omtrent twee vingerbreedten boven de ossa pubis. Het voorste gedeelte der ribben aan deze zijde, alsmede het sleutel- en borstbeen, ontbraken geheel. De viscera abdominalia waren door de bovengezegde opening zigtbaar naar buiten getreden, in dier voege dat de aesophagus, bedekt door de glandula thymus, zich uitstrekte langs de voorzijde van de borst, over de linker long heen, tot in de maag. Dit ingewand, benevens de lever en milt, lagen geheel buiten den buik, zoo wel als de tractus intestinorum, die eenigermate verward was, en zich verloor, doordien het colon zich in het gesloten gedeelte der buiksholte boog. De navelstreng, die nog voor een gedeelte gehecht was aan de uitwendige bekleedselen, had de lengte van één duim, en maakte, met het overige gedeelte, dat zich aan de placenta bevond, vier duimen uit; hetgeen aanmerkelijk verschilt van de gewone lengte, als welke 20 à 22 duimen inhoudt, en zelfs in enkele gevallen, zoo als door morlanne en anderen is waargenomen, zich wel eens tot de lengte van 5 voeten uitstrekt. De linker arm met deszelfs schouderblad was mede niet aanwezig, en de plaats, waar zich dezelve had moeten bevinden, alleen met huid bedekt. Aan de regter hand waren de duim-, wijs- en middelste vingers allernaauwst vereenigd, en aan hunne basis met elkander als ineengesmolten. De ringvinger, welke ook eene bijzondere gedaante had, was op het eerste kootje als aangezet, en eindigde zeer spits met eenen gepunten nagel, even als die der vogelen. Aan de buitenzijde van dezen vinger was nog een aanhangsel, hetwelk ook met eenen nagel scheen bedekt te zijn. De partes genitales waren meer dan natuurlijk ontwikkeld, en, het praeputium voor een gedeelte ontbrekende, vertoonde zich de glans; | |
[pagina 592]
| |
de testiculi bevonden zich niet in het scrotum. Voor het overige waren de onderste ledematen wel gevormd. Toen wij de borstholte van het pleura ontdaan hadden, vonden wij dat het hart aan de regter zijde gelegen was, met de punt naar de ribben gekeerd. De placenta was, voor eene vrucht van acht maanden, die de gewone grootte had, zeer aanmerkelijk, alzoo hare kleinste diameter 7, en hare grootste 9 duimen inhield. Het wanschepsel, van hetwelk wij eene beschrijving en afbeelding gegeven hebben, levert ons een nieuw en zigtbaar bewijs op, dat de natuur, steeds zoo wijs en doelmatig, als geregeld en eenvormig in haren loop, echter wel eens haren gewonen weg mist, en in afdwalingen vervalt, die de verwondering tot zich trekken. Vele voorbeelden vindt men van het bestaan van menschelijke en andere wangedrogten aangeteekend, doch niet alle dragen den stempel van waarheid; vele zijn er echter en verwonderenswaardige, aan wier echtheid wij niet behoeven te twijfelen. Ook heeft men slechts de Kabinetten van Natuurlijke Historie te doorloopen, om derzelver bestaan bewaarheid te vinden. Weinige echter zal men er in die allen ontmoeten, waarbij de natuur zulke grove, zigtbare en menigvuldige afwijkingen in een zelfde voorwerp begaan heeft, als wij bij dit foetus hebben waargenomen. Het dacht mij daarom voor den natuurkundige der moeite waardig, er eene beschrijving van te geven, vergezeld van eene naauwkeurige afbeelding, tot aantooning van alle de opmerkelijke bijzonderheden, welke zich, bij het onderzoek, aan ons hebben voorgedaan. Overigens zullen wij ons hier niet inlaten in eenig onderzoek, nopens de bronnen der krachten, die soms over de eeuwigdurende wetten, welke de natuur zich heeft voorgeschreven, heerschappij voeren, en alzoo de goede orde, naar welke zij alles ten beste bestuurt, verstoren. Of deze moeten gezocht worden in eene sterk getroffene verbeelding der moeder, dan in een gebrek of overvloed van vormingskracht, of wel in andere oorzaken, | |
[pagina t.o. 593]
| |
Verklaring der verkleinde afbeelding.
Fig. 1. A. De zak, door de huid gemaakt, waarin de hersenen en het vocht van den hydro-cephalus zijn opgesloten. BB. De onderste sponsbeenderen } naar buiten omgekruld. CC. De opperkaaksbeenderen } naar buiten omgekruld. D. Het gespleten verhemelte. E. De uvula. F. De tong. G. Het regter oor, veel lager geplaatst dan het linker. H. Het begin van de spleet, door de natuur gevormd. I. De aesophagus, aan de linker zijde van den hals gelegen, en gaande over de linker long. K. De glandula thymus, welke den aesophagus bedekt. L. De lever. } Alle deze ingewanden waren buiten den buik gelegen. M. De maag. } Alle deze ingewanden waren buiten den buik gelegen. N. De milt. } Alle deze ingewanden waren buiten den buik gelegen. O. Een klierachtig ingewand, onder de maag. gelegen. } Alle deze ingewanden waren buiten den buik gelegen. PPP. De dunne en dikke darmen. } Alle deze ingewanden waren buiten den buik gelegen. Q. De funiculus umbilicalis, afgescheurd. R. Het praeputium, hetwelk, voor een gedeelte gemist wordende, de glans doet zien. S. De misvormde ringvinger. T. Het aanhangsel, dat zich aan den ringvinger vertoonde. U. De duim- wijs- en middelste vingers, welke geheel aan elkander gegroeid waren. Fig. 2. AA. De opening, door de natuur gevormd, strekkende zich uit van den hals tot omtrent een duim breedte boven de ossa pubis. BB. De zoom, die de natuurlijke opening omtrekt. C. De afgesneden aesophagus. D. De linker long, van het pleura ontdaan, zigtbaar. E. Het hart, met deszelfs regter oor in de regter borstholte gelegen, met de punt naar de ribben gekeerd. FF. De nieren. G. De aorta. H. Het afgesneden gedeelte van het colon. | |
[pagina 593]
| |
kan met geene de minste zekerheid bepaald worden; wij willen alleen, omtrent deze spelingen der natuur, nog aanmerken, dat dezelve zich niet alleen tot het voortreffelijkste en meest zamengestelde schepsel bepalen, maar dat ook van deze afwijkingen de dieren niet zijn uitgesloten; ja, dat dezelve zich dikwijls tot in de eenvoudige en onbezielde gewrochten der nature voordoen, bij welke men, buiten allen twijfel, geene getroffene verbeelding, als oorzaak van deze misvorming, kan veronderstellen. Wij gelooven deze korte verhandeling niet beter te kunnen besluiten, dan met de navolgende woorden van een van Duitschlands beroemdste GeneeskundigenGa naar voetnoot(*), die van den invloed der verbeelding op de gedaantevorming van het foetus zegt: ‘Menschen! zoekt de oorzaken in bijkomende omstandigheden, in eene tegennatuurlijke drukking, ligging, en gebrek aan toevloed der sappen, en, indien gij wilt, zoekt dezelve liever in de eerste kiem, welke in hare behoorlijke ontwikkeling daartoe genoegzame hindernissen ondervindt, eer zij tot rijpheid komen kan, dan geenszins in de verbeelding.’ |
|