| |
De verrassing.
Eene Vertelling.
Ik ken eenen kluizenaar, die, in het binnenste van Marais opgesloten, niet door den regel van st. antonie, of dien van st. bruno, maar door een verouderd flerecijn, niet eens weet, wat er, des zondags, bij het uitgaan van de Vesper, in de Place Royale omgaat. Indien hij niet drie aardige nichtjes bij zich had, al voorlang zouden zijne spraak en zijn gehoor volstrekt overtollige zintuigen voor hem zijn geworden. Maar, wijl jonge meisjes van de jicht niet geplaagd worden, moet men haar eenige vergoeding bezorgen, zoo dikmaals, in weerwil van haarzelve, te moeten t' huis blijven. Hiertoe doet de arme sukkelaar al wat hij kan, door haar iets te vertellen van vroegere oorlogen, waarin zij niet altijd belang stellen, of van galante avonturen, die haar nimmer vervelen. Somtijds treedt de goede oom in de tijden terug, in welke de schoonen, in een gerigtshof der liefde vereenigd, aangaande de neteligste geschillen, vonnissen velden, welke door de ridders meer geëerbiedigd werden, dan die der Parlementen. In dezer voege was het, dat hij, om aan de regterlijke uitspraak zijner beminnelijke nichten werk te verschaffen, onlangs haar een vraagstuk voorstelde, begrepen in de volgende gebeurtenis:
Tom was de zoon van eenen Baronet, eertijds eigenaar van zeer fraaije landgoederen, welke hij, al gaande weg, tegen guinies had verruild, om de eer te verwerven van een der stoutste wedders bij de wedloopen van Newmarket te wezen. De jongeling had zijns vaders rijkdom niet gekend:
| |
| |
met een snaphaan gewapend, na zijne terugkomst van de Universiteit van Cambridge, in het binnenste van het land van Wales, bepaalden zich zijne vermaken bij het gestadig platloopen van het veld, en zijne eerzucht bij het, elken avond, tehuisbrengen van het eene of andere wild. Welhaast, echter, ontsloot zich zijne ziel voor nieuwe gewaarwordingen: nergens anders ontmoette men hem, dan op het binnenpad, hetwelk naar Greenhouse liep. Het eenige overblijfsel was thans deze nederige woning van alle de eigendommen van den Heere pringle, vader der bevallige lucia. Voormaals een der rijkste Bengaalsche handelaars geweest zijnde, werd hij, in de eerste jaren na zijne wederkomst in Engeland, met den luisterrijken naam van Nabab benoemd; naam, eigen aan de gelukkige stervelingen, welke schatten uit den Indostan hebben te huis gebragt. Doch de Fransche kapers, en twintig goede vrienden, erger dan de kapers, vernederden, welhaast, den Nabab tot eenen staat, dat hij het lot der penlikkers benijdde, welke hij verwaardigde zijne gasten te zijn. Ten langen laatste werd hij te rade, in een afgelegen oord zijne getaande fortuin te verbergen.
Wat lucia aangaat, met geene van hare gedachten kon zij in het verledene terugtreden, sints zij het geluk genoot, dagelijks tom te mogen zien. Even goed waren het, welhaast, de twee vaders eens als hunne kinderen.
Reeds was het tijdstip van derzelver vereeniging vastgesteld. Gunstiger tijdstip kon daartoe niet verkozen worden, dan hetgene, waarin de nieuwe verkiezingen tot afgevaardigden in het Parlement eenen ieder zich naar buiten deden begeven, die er slechts een voet lands bezat. Niet verre van Greenhouse lag het aloude Kasteel Dunmore, de wieg en bakermat van een der aanzienlijkste geslachten van het Prinsdom. De tegenwoordige eigenaar, de oude Graaf van northesk, werd aldaar verwacht; zijne zuster arabella was hem derwaarts vooruitgereisd. Naardien het haar, toen zij reeds den ouderdom van tweeënvijftig jaren had bereikt, nog niet had willen gelukken, de fakkel van den God hymen voor haar te zien ontsteken, was Miss arabella, indien men aan de lasterzieke praatjes van jonge vrouwen mogt geloof slaan, er op uit, de strengheid dier Godheid te buigen, door dagelijks nieuwe slagtoffers
| |
| |
aan den voet van derzelver altaren te brengen. Lieden, die het best meenden, vermoedden in haar het hoogstloffelijk ontwerp, door eene onuitputbare gedienstigheid dat verschrikkelijke levensperk eere te willen aandoen, hetwelk de Engelschen aan eene onvergeeflijke spotternij schijnen te willen ter prooije geven, onder den naam van oude-vrijsterschap (old-maidenhood.) De Heer pringle, die, in zijne rijke dagen, de eer had gehad met haar whist te spelen, was een der eersten, die haar gingen verwelkomen; lucia verzelde hem. Na eenige uitroepingen, rakende hare gestalte, houding en gelaat, volgde de geliefde vraag: ‘Wanneer zult gij haar uithuwen?’ De vader aarzelde. ‘Hoe! nog niemand op het oog?’ riep Miss arabella; ‘de hemel zij gedankt! ik neem uwe zaak op mij.’ En, in minder dan tien minuten, had de onvermoeide makelaresse twintig onderscheidene partijen voorgeslagen: een oud-Alderman, die, met een goed kapitaal, eene kwade borst en zes kinderen, zijnen handel had opgegeven; een Zeekapitein, die eene vrouw noodig had, om het bestuur te hebben over eene kleine plantaadje, welke hij voornemens was bij de Tegenvoeters aan te leggen; een Luitenant-kolonel op halve foldij, die een arm, een been en een oog, in den Zevenjarigen Oorlog, had verloren;.... Bij elken naam maakte de Heer pringle eene beweging met het hoofd, welke Miss arabella voor eene dankbetuiging nam. Wanneer lucia op hare lippen beet, om niet te schateren van lagchen, herkende hare hooggeborene beschermster, terwijl zij zelve bloosde, die schroomvallige verlegenheid, welke het bloote denkbeeld van het huwelijk in een maagdelijk hart doet ontstaan.
Intusschen kwam de Graaf van northesk buiten. Reeds des anderen daags was er geen Edelman, twaalf mijlen in het rond, die niet op Dunmore genoodigd werd. Met haar wit gewaad, eene roos en hare zeventien jaren getooid, zette lucia de rijkste ersdochters van het gewest in de schaduw. Miss arabella bood hare jonge vriendin haren hoogedelen broeder aan. Naauwelijks had de Graaf een blik geslagen op lucia's betooverend gelaat, of hij stond onbewegelijk en stom. Eindelijk brak bij het stilzwijgen, met aan zijnen buurman te zeggen: ‘Gij zijt een gelukkig vader, mijnheer
| |
| |
pringle!’ Tom, die achter hem stond, was op het punt om eenen Lord om den hals te vliegen, die zoo wél zag en oordeelde. Doch weldra had hij reden, voor diens goede zuster nog veel levendiger aandoeningen van dankbaarheid op te vatten. In hare hoedanigheid van patrones van alle huwbare meisjes, liet Miss arabella onophoudelijk haar waakzaam oog weiden over den zwerm jonge schoonheden, in dit oogenblik op het Kasteel verzameld. Welhaast bespeurde zij, dat hare begunstigde pupille bestendig verzeld werd van eenen jongeling, die zich niet minder aanprees door zijne zedige houding dan door zijne fraaije gestalte. Spoedig onderging lucia, ter zijde getrokken, eene volledige ondervraging. Haar blozen had alles geopenbaard, eer zij nog haren mond opende. Zij ondervond eene vrij ernstige bestraffing, omdat zij, bij het eerste onderhoud met hare hooggeborene patrones, den staat van haar hart niet terstond voor haar opengelegd had; eene bestraffing, voor het overige, die genoeg verzacht werd door de stellige verzekering, dat er geene maand zou verloopen zijn, of de hand van den beminnelijken tom zou in de hare gelegd worden.
De avond werd met een bal besloten; Miss pringle stelde aldaar natuurlijke bevalligheden ten toon, welke haar geene rust lieten van de bekwaamste dansers. De Graaf van northesk verloor de zwevende lucia geen oogenblik uit het gezigt. Verwonderd over het vermaak, welk hij, voor de eerste maal, op een luidruftig feest genoot, luisterde hij zichzelven in, dat, indien hij vijftien jaren jonger was, hij zich voorzeker zoude aanbieden, met zijn betooverend buurmeisje een Schotschen dans te doen. Zoodra de Heer pringle met zijne dochter was vertrokken, begaf zich de Graaf van northesk vol gedachten naar zijne kamer, aan zijne zuster de zorge overlatende, om zijne plaats te bekleeden in een gezelschap, waarin hij geen vermaak meer vond. Nog peinsachtiger vond hem Miss arabella 's anderendaags morgens, toen hij beneden kwam om met haar te ontbijten. Niets anders dan een enkel goeden morgen konde zij uit hem krijgen; geen woord omtrent het stadsfeest, zelfs geene enkele aanmerking omtrent de vijftien dagbladen, welke hij doorloopen had. Eindelijk
| |
| |
staat hij op, en, nog al zwijgende, begeeft zich naar het Park. Al te ongerust is Miss arabella, om hem niet van verre te volgen. Na eenige oogenblikken ieder afzonderlijk gewandeld te hebben, ontmoeten zij elkander aan het einde van eene laan. Verschrikt deinst de Graaf terug, even als of hij eenen regter had ontmoet, gereed om over hem het doodvonnis te vellen. Doch eensklaps met zijnen schrik lagchende: ‘Luister eens, zuster,’ zegt hij, ‘al wildet gij mij voor een suffer of dweeper houden, ik moet u eene geheime gedachte mededeelen, die mij verstikt. Honderdmaal hebt gij mij hooren zeggen, dat ik vrijer zoude sterven, indien ik niet eene vrouw ontmoette, die, van den eersten dag af dat ik haar zag, mij deed wenschen, haar echtgenoot te worden. Wel nu! die vrouw, welke, in het verloop van dertig jaren, zich niet aan mijne oogen heeft vertoond, heb ik gister gevonden.’ - ‘Ach, mijn lieve broeder! ik weet wat gij zeggen wilt’ roept Miss arabella uit: ‘wie zoude dat anders kunnen zijn dan mijne lucia?’ Verrukt dat zijne meening was gevat, omhelst de Graaf met beide armen zijne zuster; een traan van verteederinge bevochtigt zijne wangen.
‘Maar, tom?’ zeide, van tijd tot tijd, Miss arabella. - ‘Tom, zegt gij? Indien hem het hart welgeplaatst zij, moet hij zich weldra te vrede stellen, ziende zijne lucia zoo hoog verheven. En, daarenboven, kan ik niet ligt gelegenheid vinden om den goeden jongen veel voordeeliger uit te huwen?’
Door deze aanmerkingen gerustgesteld, van ijver blakende op de enkele gedachte van de gewigtige rol, welke zij spelen zoude bij het schoonste en belangrijkste der huwelijken, welke zij ooit gesloten of overlegd had te sluiten, was Miss arabella, reeds vóór het opgaan der zon, naar Greenhouse vertrokken. De goede pringle dacht voor een oogenblik, dat Miss arabella gekomen was om hem den droom te vertellen, dien zij 's nachts te voren had gehad. Toen hij zijne zinnen een weinig verzameld had, konde hij niets anders doen, dan zich in uitroepingen te verdiepen over de uitstekende eer, welke zijne Edelheid zijner dochter en hem wilde aandoen. Het hart eens vaders moet men wat toegeven. Lucia, Gravin, lucia, op het
| |
| |
cercle en aan de speeltafel der Koningin toegelaten, hoe streelend kittelde dat alles zijnen hoogmoed! Misschien dacht hij onwillekeurig aan hemzelven; misschien beschouwde hij zich reeds, als door het gezag zijns doorluchtigen schoonzoons verheven tot den rang der rijkste leden der Oostindische Maatschappij. Lucia werd binnengeroepen: hare verbaasdheid, haar stilzwijgen, hare tranen, dat alles werd voor eene stilzwijgende toestemming opgenomen. Van den armen tom, van haren ouden vader te scheiden, dit beschouwde men als het minste.
Niet eveneens dacht er lucia over. Zoodra Miss arabella was vertrokken, haar twintigmaal hare bekoorlijke kleine zuster noemende, ging zij henen, om zich bij den armen tom, aan het begin der groote laan, te vervoegen. Drie uren, met zuchten en overleggen doorgebragt, werden besloten met het gewone plan, naar Schotland te vlugten, om aldaar te trouwen. Tom bezat een zeer helder verftand: hoewel smoorlijk verliefd, liet hij, in den volgenden nacht, zijne rede hare regten oefenen; deze ried hem, een laatste middel te beproeven. Hij vliegt naar het Kasteel van Dunmore, maakt, bij het lever, zijne opwachting bij den Graaf, en verzoekt om een afzonderlijk gehoor. ‘Milord,’ dus spreekt hij hem aan, ‘gij wilt met een meisje trouwen, hetwelk ik aanbid. Gij kunt haar eenen titel en schatten aanbieden, en ik, ik kan haar niets geven; maar zij bemint mij. Zal uwe edelmoedigheid gedoogen, twee wezens tot ellende te doemen, die geregtigd waren zich gelukkig te achten, voor dat gij onder ons verscheent?’ De Graaf zag hem stijf aan, zonder hem te antwoorden; na eenige oogenblikken zwijgens, gedurende welke tom zijne knieën voelde knikken: ‘Van harte beklaag ik u, jongeling,’ zeide hij eindelijk; ‘maar de opoffering, welke gij van mij begeert, staat niet meer in mijne magt.’ Bij geluk was tom ongewapend; de woede liet hem niet toe, een woord te antwoorden.
Een zwaarder strijd moest hij welhaast verduren. De goede Heer pringle kwam hem, met schreijende oogen, smeeken, dat hij van zijne dochter wilde afzien, en haar niet van het onschatbaar genoegen berooven, de weldoenster van haren vader en van hare kleine broeders te wor- | |
| |
den. Diep getroffen van de wanhoop eens grijsaards, welken hij gewoon was te eerbiedigen en te beminnen, ontrust door de stem van een naauwgezet geweten, besluit tom, het slagtoffer te worden; hij ontwerpt eenen brief, in welken hij van zijne beminde voor eeuwig afscheid neemt. Hij maakt zich gereed, den onmetelijken oceaan tot een scheidmuur tusschen haar en hemzelven te stellen. Maar het hart van haar, die bemint, en voor de eerste maal bemint, kan het in eene opoffering berusten, welke het als eene beleediging beschouwt? Wanhopig, woedend, verklaart lucia aan haren vader, bereid te zijn om Lord northesk's hand te aanvaarden. Naauwelijks heeft zij deze verschrikkelijke gelofte uitgesproken, of van dezelve wordt den Grave berigt gegeven. Terstond zendt Miss arabella eenen bode naar Londen, om de kamers der aanstaande Gravin te doen gereed maken. In den ijver, die haar bezielt, geeft de oude vrijster uitdrukkelijk bevel, dat haar de familiejuweelen gebragt worden, waarmede hare oudovergrootmoeder was getooid, toen zij Koninginne elizabeth werd voorgesteld; voortaan moesten zij op lucia's voorhoofd pralen.
De onverduldige Miss arabella en zelfs de goede Heer pringle waren van gevoelen, dat men spoed moest maken, met dezen aanval van spijt te baat te nemen, om de jonge maagd tot een onherroepelijk besluit te brengen. Men betoogt haar, dat tom's bedrijf geenen anderen grond konde hebben dan eene volslagene onverschilligheid, of de honendste verachting; en, onder dit gesprek, wordt zij gekapt en gekleed. Miss arabella gaf voor, dat Milord bedroefd en zelfs te onvrede zijn zoude, dat hij niet op het hoofd en aan den hals der aanstaande Gravin alle de edelgesteenten zag, waarmede zij order had, haar met eigen handen te omhangen. Lucia, met gansch andere gedachten dan die van haar toilet onledig, onderwerpt zich aan alles, wat van haar begeerd wordt. Men treedt in de staatsiekoets, waarmede Miss arabella gekomen was, en rijdt naar het Kasteel van Dunmore.
Dan, wat gebeurt? Op eene plaats, alwaar de weg door een zeer digt bosch liep, werd het rijtuig tegengehouden door vier mannen te paard, met de pistool in de hand. Een
| |
| |
van hen verschijnt aan het portier, en, de edelgesteenten ziende, met welke lucia bedekt is, kan hij zijne verrukkingen van blijdschap niet verbergen. Terwijl het lieve meisje, half dood van schrik, haar halssieraad losmaakt, Miss arabella, zich bij de dochter van jephta vergelijkende, Gode hare ziel beveelt, en de Heer pringle zijne geldbeurs en horologie uithaalt: ‘Hemel!’ roept de struikroover, ‘Mijnheer pringle! mijn weldoener!’ en rijdt met lossen teugel henen. De Heer pringle herkent 's mans gelaat; hij herinnert zich, hem eenen dienst gedaan te hebben, toen hij te Londen woonde.
De geheele groote Adel van het Prinsdom Wales was reeds op het Kasteel van Dunmore bijeen, toen de jonge bruid aldaar hare plegtige intrede deed. De schrik, welken zij gevoelde op het zien van haren ouden bruidegom, werd gesteld op rekening van de ontmoeting, welke zij gehad had, en welke Miss arabella eeds tienmaal had verhaald, eer men tot de plegtigheid had plaats genomen. Op 's Graven verzoek, neemt de Notaris het huwelijksverdrag, volkomen in orde gebragt, en begint hardop te lezen. Lucia waggelt op haren stoel; zij staat op het punt van in zwijm te vallen; wanneer de Notaris, na eene tamelijk lange inleiding, als aanstaande echtgenooten noemt... tom belton en Miss lucia pringle! In het zelfde oogenblik gaat de deur van een kabinet open; ijlings vertoont zich een jongeling, en werpt zich aan de voeten van lucia. Zij geeft een gil, slaat hare hand aan hare oogen, meent een spook te zien, en rijst op om te ontvlugten. De Graaf houdt haar terug. ‘Miss pringle,’ zegt hij tot haar, ‘de hemel verhoede, dat ik een geluk aanvaarde, waarin ik het niet in mijne magt zoude hebben u te doen deelen! Ik geef u aan uzelve weder; ik geef u weder aan den echtgenoot, dien uw hart heeft verkozen.’ En eer nog het jonge paar, onbewegelijk van verbaasdheid en blijdschap, een woord konde voortbrengen, ging de Notaris met lezen voort. Tom werd daarin verklaard voor heer van een van's Graven fraaiste landgoederen, en lucia voor eigenares van alle de edelgesteenten, waarmede haar opschik praalde. Miss arabella was eenigzins verstoord, omdat zij niet in het geheim dezer ontknooping was geweest;
| |
| |
doch hare gemelijkheid ging spoedig over, toen haar broeder haar beloofde, dat zij alleen al het ceremonieel der bruiloft zou regelen. Dezelve was luisterrijk, en dit kan niemand vreemd dunken; maar, hetgene meer verwondering verdient, is, dat de jonggetrouwden op dezelve zoo vrolijk waren, alsof het hunne eigen bruiloft niet geweest ware.
‘Hier eindigt mijne vertelling,’ zeide de verhaler tot zijne drie lieve nichten: ‘Thans, juffers, vraag ik u, of gij mij weet te zeggen, wie van allen de edelmoedigste was: de Graaf van northesk, die, op de schoone lucia smoorlijk verliefd, en meester van hare hand geworden, haar aan zijnen medevrijer afstaat, en dien medevrijer met weldaden overlaadt? of de jonge tom, die, verzekerd dat hij bemind werd zoo als hij beminde, zich ballingschap en eeuwige spijt getroost, om geen hinderpaal te zijn tegen lucia's verheffing en het geluk harer geheele familie? of, eindelijk, die zoo kiesche, zoo zeldzame roover, die, uit dankbaarheid, zichzelven ontzegt, de waarde van vijfmaal honderdduizend francs aan diamanten zich toe te eigenen?’
De drie meisjes zagen elkander aan, bloosden, hemden, en antwoordden niet. De oom hernam het woord:
‘De oude wijze,’ zegt hij, ‘van welken ik mijne vertelling heb overgenomen, heeft de vraag aldus beslist: Zij, die aan den ouden Lord den voorrang geven, hebben van den hemel een jaloersch temperament ontvangen; de zulken, die tot de zijde des jeugdigen minnaars overhellen, zijn, ongetwijfeld, verliefden; de gierigaards alleen zullen hunne stem aan den struikroover geven.’ |
|