Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 494]
| |
Levensbijzonderheden van Richard Cumberland, Esq. L.L.D.‘Wanneer de Levens van Mannen, in het vak der wetenschappen, kunsten en letteren, den gewonen loop houden, en dus niets behelzen, dan hunne afkomst, letteroefeningen en uitgegevene werken, is zulks, hoe eigenaardig en prijzenswaardig dat zij der nakomelingschappe worden medegedeeld, geene stoffe van algemeene deelneming. Daartoe is noodig, dat zoodanige Levensbeschrijvingen iets behelzen, 't welk bijzonder is, uitsteekt, en meer of min in het buitengewone loopt. De Levensbijzonderheden van den Heere richard cumberland kwamen ons voor van dien stempel, en niet ongeschikt te zijn, om eene plaats in ons Mengelwerk te bekleeden. Wij nemen ze over uit een Engelsch Maandwerk, eenigzins verkort, door het uitlaten van hetgene voor de Engelschen alleen belangrijk mogt geoordeeld worden.’
Voor de zoodanigen, welken het gelust van den Heere richard cumberland te gewagen, of een Levensberigt van hem te vervaardigen, is er geene reden om over gebrek aan stoffe te klagen; overvloed veeleer maakt de keuze min of meer moeijelijk. Hij bragt meer dan eene halve eeuw op het tooneel des openbaren levens door, in persoon en ommegang bekend aan ontelbaar velen, die den voortijd te Tunbridge Wells slijten, en den winter te Londen doorbrengen. Zints vele jaren werden zijne verdiensten als Schrijver, in velerlei vakken, door het publiek beoordeeld. Hij stond bekend en werd onderscheiden als een man van smaak. In een vroeg tijdperk zijns levens deed hij zich als Geleerde kennen; in lateren | |
[pagina 495]
| |
tijd betrad hij de moeijelijker loopbaan van Oordeelkundige, en, in welke gedaante hij zich ook vertoonde, zijn naam was bestendig in den mond van allen, die of dadelijk Letterkundigen waren, of gaarne onder dezelve wilden gerangschikt worden. De Heer cumberland vergat niet, aan zijne eigene naamsvermaardheid het zijne toe te brengen. In eigen geschrevene Levensberigten vermeldde hij zijn leven en lotgevallen. Lang zal hij daardoor leven in de gedachtenis van zijne vrienden en familie, die, schoon misschien, uit hoofde van partijdige toegenegenheid, niet de bekwaamsten om zijne verdiensten op de regte waarde te schatten, zeker de bevoegdste beoordeelaars zijn van zijne bijzondere deugden, huisselijke hebbelijkheden en gezelligen ommegang. Richard cumberland aanschouwde het eerste levenslicht op den vijsden van Sprokkelmaand O.S. des jaars 1732. Oorspronkelijk stamde hij af (om zijne eigene woorden te bezigen) van een Londensch burger, en van voorouders, beroemd door hunne godsvrucht, weldadigheid en geleerdheid. Dr. richard cumberland, ten jare 1691 tot Bisschop van Peterborough gewijd, was zijn overgrootvader. Deze geleerde Geestelijke is de Schrijver van een zeer geacht werk, getiteld: De Legibus Naturae, ingerigt ter bestrijdinge der leerstellingen van hobbesGa naar voetnoot(*). Hij was te Stamford, in Lin- | |
[pagina 496]
| |
colnshire, enkel Leeraar, en zoo weinig op het verkrijgen van een hoogeren Kerkelijken rang gesteld geweest, of daarnaar eenigzins te zoeken, dat hij het eerst van deze zijne bevordering in de Kerk kennis kreeg door het lezen van een nieuwspapier. Hij liet zich in 't einde overhalen, om de hem opgedragene Bisschoppelijke waardigheid te aanvaarden; want zijn zestigjarige ouderdom en stil leven, der letteroefeningen gewijd, deden hem veeleer met schroom tegen die waardigheid opzien, dan dat hij er naar haakte. Zijn vriend, de beroemde Sir orlando bridgman, bewoog hem, die roeping te volgen; dan naderhand weigerde hij elke aanbieding, om te zijner bevorderinge van standplaats te veranderen. Zoo groot was de deugdrijke eenvoudigheid der levenswijze van dezen Bisschop, dat hij, bij het opmaken van zijnen staat op 't einde van elk jaar, het overschot zijner jaarwedde aan de armen uitdeelde; bewarende daarvan slechts vijf-en-twintig pond st. in zijne kas: deze vond men na zijnen dood in zijnen lessenaar, met aanwijzing om die penningen tot zijne begrafenis te besteden; als zijnde die som, naar zijne berekening, ten volle toereikende om zijn ligchaam ter aarde te bestellen. Zoo groot was de nederigheid van dien Christen-Kerkvoogd; zoodanig waren zijne onbaatzuchtige gevoelens over de toeëigening van 't geen de Kerkelijke inkomsten hem opleverdenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 497]
| |
Dr. richard bentley, de grootvader van hem, wiens Levensberigt wij hier mededeelen, was desgelijks een opmerkenswaardig man, zijnde de eerste Criticus van zijne eeuwe, en niet alleen de vriend van meade, wallis en newton, maar door swift geroemd, in diens Boekenstrijd, uit hoofde van zijne geschilvoerende onbeschroomdheid. Denison cumberland, de jongste zoon van den Aartsdiaken cumberland, was de vader van onzen richard, en joanna, de jongste dochter van Dr. bentley, zijne moeder. Hij werd te Cambridge als in de schaduw der Akademie geboren. In zijne vroegste kindschheid verzette hij zich met hoofdigheid tegen allen onderwijs, en bleef eenen geruimen tijd weigerend om de letteren van het A.B. te leeren. Zes jaren bereikt hebbende, werd hij ter schole van Bury, St. Edmunds, gezonden, en bleef er eenen geruimen tijd onder het opzigt van den Eerw. arthur kinsman. Deze leermeester wist het eerst den geest van naijver in dien kweekeling op te wekken, door hem te bestraffen over zijne onoplettendheid en onkunde, in de tegenwoordigheid zijner medeleerlingen. Zijne aangevuurde naarstigheid werd door een gelukkig gevolg bekroond; en dit strekte ten spoorslag om verdere pogingen aan te wenden. Welhaast werd hij van den achtersten de voorste, en, ééns zoo hoog geklommen zijnde, verloor hij dien benijden stand niet, schoon hij met magtige mededingers te kampen had. Omtrent dezen tijd liet de jonge cumberland zijnen smaak blijken in het volvoeren van rollen op het liefhebberij-tooneel. Ook begon toen zijn oor en smaak tot de dichtkunst te neigen. t' Huis zijnde, las hij voor zijne moeder uit een of ander der Engelsche Dichteren: shakespeare was op dien tijd zijn geliefde Dichter. Welhaast besloot hij, zijne eigene krachten te beproeven in een tooneelstukje, getiteld: Shakespeare in the Shades. Hij had toen slechts twaalf jaren bereikt. | |
[pagina 498]
| |
Bij het vertrek zijns leermeesters van Bury, St. Edmunds, liet zijn vader hem naar Westminster gaan, onder het opzigt van Dr. nichols. Door eene plaats uit homerus en uit horatius te lezen, werd hij terstond hoog in de school geplaatst, en vond er jongelingen, die naderhand in de geleerde wereld naam gemaakt hebben. De jonge cumberland verliet, veertien jaren bereikt hebbende, de school van Westminster, en werd lid van Trinity College, te Cambridge. Zijn vader bragt hem derwaarts, en droeg zijnen zoon op aan het toevoorzigt van den Eerw. Dr. morgan, een oud vriend der familie. ‘Mijne kamers,’ schrijft Mr. cumberland, ‘waren digt bij die van Dr. morgan. Hij gedroeg zich zeer vriendelijk, wanneer wij elkander ontmoeteden; doch als opziend leermeester had ik weinig met hem te maken: want de jicht vergunde hem niet vele tusschenpoozingen, om zich met zijne kweekelingen bezig te houden; en, behalve eenige weinige nietsbeduidende voorlezingen uit cicero over de Pligten, die mij weinig smaakten, en aan welke ik dus luttel of geene aandacht verleende, liet hij mij, nevens eenen anderen kweekeling, mijn boezemvriend, Mr. william rudd, van Durham, aan onszelven over, om naar goedvinden onze letteroefeningen voort te zetten. Dit was eene onverschoonlijke verwaarloozing. Dan, het leed niet lang, of Dr. morgan verliet het Collegie, en ging op zijne standplaats Gainford, in het Bisdom van Durham, wonen. Wij kregen ten onderwijzer den Eerw. Dr. philip young, Hoogleeraar in de Welsprekendheid, en vervolgens Bisschop van Norwich. Bemoeide Dr. morgan zich weinig met ons, Dr. young maakte van ons volstrekt geen werk; ik hoorde hem nimmer eene les geven. Ik hoop, dat zijns Lordschaps geweten zich niet te zeer omtrent mij ontrust hebbe: want, schoon hij mij vrijheid liet om mijnen tijd niets doende te slijten, was ledigheid de zaak mijner verkiezing niet. | |
[pagina 499]
| |
Bij eene der schoolbevorderingen viel het mij ten deele, om in het wiskundige iets te doen: dan nooit had ik eenig voorstel van euclides gelezen. Ik bevond mij nu even onder het onderwijs van Mr. backhouse, die geregeld lessen gaf, en alle de deelen zijns beroeps getrouw volbragt. Geheel ontoegerust, om aan den eisch, mij thans gedaan, te voldoen en mij op de school te kwijten, gaf ik hem mijne verlegenheid te verstaan, en door zijne tusschenkomst vond ik mij ontheven van den eisch om bij de beproevingen iets in het wiskundige te doen. Intusschen gaf men mij in dit vak ten leermeester Dr. smith, bekend en beroemd door zijne Schriften over de Gezigtkunde enz., den waardigen opvolger van mijnen grootvader bentley. Met welverdiende strengheid sprak hij over het verzuim en de verwaarloozing mijner vorige leermeesters, en vermaande mij ten ernstigste, niet meer tijds te laten verloren gaan om mij toe te rusten tot het verkrijgen van eenigen graad, en het overige van het jaar mij gezet tot de studien te bepalen. Ik beloofde hem, dit te zullen doen.’ De Heer cumberland hield zijn woord, en zette zich met alle vlijt aan de studie; hij veroorlofde zich slechts zes uren slaaps, leefde meest van melk, en ging menigmaal in het koude bad. Eindelijk vond hij gelegenheid om blijk van zijne gemaakte vorderingen te geven, op eene wijze, welke zijn verstand en vlijtbetoon eere aandeed. Welhaast daarop verwierf hij den graad van Bachelor met veel roems, en keerde naar het ouderlijk huis terug, waar hij voor de laatst aangewende vlijtbetooning moest boeten door eene langdurige ziekte. Na zijne herstelling ging cumberland een bezoek te Yorck afleggen, en betrad een ander leevenstooneel. Wij treffen hem hier aan, 's morgens op de jagt, 's avonds op danspartijen, en niets dan beuzelingen lezende. Later schijnt hij veel vermaaks gevonden te hebben in eenige Treurzangen van Mejuffrouw susan ste- | |
[pagina 500]
| |
wart, dochter van wijlen den Graaf van galloway; 't geen hem aanzette om in dien zelfden trant eenige verzen te maken. In het Collegie zullende wederkeeren, deed er zich eene gelegenheid op om geplaatst te worden; dan hij werd schielijk geroepen in een gansch ander vak. Lord halifax, toen ten tijde een der Staatsministers, zocht hem aan om zijn bijzondere en vertrouwde Secretaris te wezen. Desniettegenstaande vond hij gelegenheid om een kort bezoek bij zijn Collegie af te leggen, en genoot er de vorige eere. - Middelerwijl werd zijn vader, zijne vaderlandsliefde ten voordeele van het Huis van Hanover betoond hebbende, ook bevorderd door Lord halifax; vervolgens werd hij Bisschop van Clonsert in Ierland, en daarna bevorderd tot den titel van Kilmore. Zijn zoon, die uit dien zelfden hoek zijne bescherming en bevordering hoopte en verwachtte, bezocht hunnen edelen vriend te Horton, die na den dood zijner echtgenoote stil was gaan leven, en zich geheel aan boekoefening overgaf. Dewijl de aard des werks, welk Lord halifax hem verschafte, op verre na zijn geheelen tijd niet aanvulde, geraakte hij in verkeering met den bekenden bubb doddington en meer anderen van dien stempel. Dan, kort daarop bevond onze cumberland zich in zeer netelige omstandigheden, in gevolge van een geschil tusschen Lord halifax en den eersten Staatsdienaar, den Hertog van newcastle. In stede van met welgegronde hope op bevordering vooruit te zien, bemerkte hij duidelijk, dat hij niets meer was dan de Exsecretaris van een Exstaatsman. Dus buiten beroep geraakt, ging hij Eastbury, een heerlijk buitengoed des Hertogs van newcastle, bezigtigen, die aldaar, even als op zijne landhoeve te Hammersmith, en in zijn huis te Londen, zich nooit aan de hem bewonderende bezoekers vertoonde, dan nadat zij door eene reeks van kamers gegaan waren, alle op het kostbaarst ingerigt en versierd. | |
[pagina 501]
| |
Bij Trinity College eene plaats gekregen hebbende, stelde hij zijn eerste Tooneelspel op, de verbanning van Cicero, in vijf bedrijven; maar hij zelf bekent openhartig, dat hij niet gelukkig was in den Romeinschen Redenaar tot zijnen held te verkiezen. Bij garrick, den grooten Tooneelspeler, die toen te Hampton woonde, werd hij door Lord halifax ingeleid; doch deze weigerde, zijnen Cicero ten tooneele te voeren. Het stuk in druk gevende, was hij openhartig genoeg om te erkennen, dat hij de weigering van garrick regtvaardigde. Zijn eerste Dichtstuk, 't geen hij in 't licht zond, bragt hem noch dodsley, den Boekhandelaar, voordeel aan. Door middel van Lord halifax eene bediening, als Agent der Kroone voor de Provincie van Nova Scotia, verkregen hebbende, begon cumberland te denken om zich op eenen vasteren levensvoet neder te zetten. Hij vervoegde zich bij Miss ridge, dochter van george ridge, Esq., van Kilmiston, in Kent. ‘Hij had,’ gelijk hij zich ten aanzien dier levensgebeurtenisse uitdrukt, ‘het onuitsprekelijk geluk, dat zijn verzoek aangenomen werd, en de toestemming wegdroeg van allen, die er betrekking op hadden. Dus verkreeg ik,’ laat hij er op volgen, ‘eene echtgenoote, die, door de deugdzaamheid haars harte en de bevalligheden van hare persoon, mij hoogst dierbaar was; en op den 19 van Sprokkelmaand 1758 werd ik in den huwelijkenstaat bevestigd door mijnen vader, in de kerk van Kilmiston, met elizabeth, de eenige dochter van george en elizabeth ridge.’ In gevolge eener veranderinge in het Rijksbestuur, bij den dood van Koning george den II, herkreeg Lord halifax weder gezag, en werd kort daarna benoemd tot de hooge waardigheid van Onderkoning van Ierland. Onze cumberland en diens vader vergezelden hem derwaarts, en verbleef hij eenigen tijd in het Kasteel van Dublin als Secretaris. Ten zelfden tijde kreeg hij het beheer in handen van 's Onderkonings bijzondere be- | |
[pagina 502]
| |
zittingen, die zich in eenen vrij verwarden staat bevonden. Bij 's nieuwen Konings Troonbeklimming begroette hij dezen met een Dichtstuk, 't geen hij in 't licht gaf. Kort daarop keerde hij uit Ierland terug, geheel rein van handen, zoo als hij schrijft, zonder zijnen staat een enkelen schelling verbeterd te hebben, dan uit het zuiver inkomen van zijne bediening; nimmer had zijne belangeloosheid zich laten verkloeken, om iets aan te nemen, 't welk kieschheid op eenigerlei wijze zou hebben kunnen wraken. Vóór zijn vertrek bood de Onderkoning hem den rang van Baronet aan, waarvoor hij bedankte. In Engeland teruggekeerd, had hij een post van 200 pond st. 's jaars; dit was de eenige belooning van eenen elfjarigen dienst, en de middelen zijner echtgenoote, 3000 pond st., waren zeer verminderd. Dan, eerlang werd zijn staat niet weinig verbeterd, daar de Graaf van hillsborough hem in den Raad van Koophandel eene plaats gaf. Dewijl deze nieuwe bediening hem veel tijdruimte overliet, arbeidde hij intusschen voor het Tooneel, met een gelukkiger uitslag dan voorheen. Ook geraakte hij in gunst en vriendschap met den grooten garrick. Vervolgens ging hij zijnen vader in Ierland een bezoek geven, en, daar toevende, verkreeg hij loffelijk den rang van L.L. Doctor op de Universiteit van Dublin. Wedergekeerd, trad hij in het strijdperk der geschilvoeringe, en verdedigde het aangevallen karakter van zijnen grootvader, Dr. bentley, tegen Bisschop lowth. Thans geraakte hij in gèmeenzame verkeering met mannen van naam te dien dage, goldsmith, burke, reynolds, soame jenyns en Dr. samuel johnson. Middelerwijl verkreeg Lord germaine het Zegel des Departements van Koophandel, en Mr. cumberland, tot nog toe een onderpost bij den Raad des Koophandels bekleedende, werd, door de vriendschap van | |
[pagina 503]
| |
den nieuwen Minister, Secretaris, in plaats van Mr. pownal. Dan, zijne verdiensten in het staatkundige vak worden door die in het letterkundige overschenen. Ten jare 1780 ontdekt hebbende, dat er zich een gunstig uitzigt opdeed tot eene heimelijke onderhandeling met den Graaf florida blanca, toen Minister van het Spaansche Hof, begaf hij zich naar de onzijdige Haven van Lisbon met den Abbé hussey, Kapellaan van zijne Katholijke Majesteit. Cumberland's vrouw en twee dochters vergezelden hem op deze reis. Vandaar vertrokken zij naar Aranjuez, waar hij wel ontvangen werd door den eersten Spaanschen Rijksgrooten. Welhaast begonnen zij te werken aan een afzonderlijken Vrede met het Hof van Madrid. Dit werk mislukte geheel, en cumberland keerde naar Engeland terugge, waar hij, in stede van eene voegelijke belooning voor de door hem aangewende pogingen te ontvangen, als vergeten werd. Bij de ontbinding des Raads van Koophandel vestigde Mr. cumberland zijn verblijf te Tunbridge Wells, waar zijne boeken en pen zijne beste gezellen waren, schoon hij de gezelligheid geenszins aan de boekoefening geheel opofferde. Voor eene wijl, echter, verliet hij dit geliefd verblijf. Hij had nu ten oogmerk, het overige zijner dagen te slijten te Ramsgate, waar eene zijner dochters, die vele jaren gehuwd geweest was met Lord edward bentinck, oom van den tegenwoordigen Hertog van portland, toen woonde. Dan, hij bleef daar niet lang. Tunbridge Wells met al het uitlokkende kwam hem steeds voor den geest; hij keerde derwaarts weder, en betrok een klein verblijf op Mont Sion, juist tegen over het grootere, 't welk hij voorheen bewoonde, en waaraan door den tegenwoordigen eigenaar de naam gegeven was van Cumberlands Huis. Hier bevond hij zich weder in zijn eigen element. Elk voorjaar bragt derwaarts een aantal van de voornaamste familien des Rijks, en 's winters ging hij van tijd tot tijd naar de | |
[pagina 504]
| |
stad. Zijnen invloed spreidde hij ten toon in de verkiezing van eenen Ceremoniemeester te dier verlustigingsplaatse. De Vrijwilligers aldaar verkozen hem tot Major-kommandant. Daar derzelver aantal aanmerkelijk toenam, kreeg hij naderhand den titel van Luitenant-kolonel; in die hoedanigheid toog hij aan het hoofd der gewapenden op, met de houding van een oud krijgsman. Geheel vergat hij intusschen zijne letteroefeningen niet. In zijne vergevorderde jaren stelde hij nu en dan een jeu d'esprit op; ook waagde hij nogmaals voor het Tooneel te schrijven; dan geen zijner latere stukken haalde bij vroegere opstellen. Een ondernomen Tijdschrift had den bedoelden uitslag niet. Mr. cumberland beliepen in het laatste gedeelte zijns levens verscheidene rampen. Een zijner kleinzonen was tot den zeedienst bestemd en jong aan boord gezonden. Een geringe misslag deed hem eene lijfstraffe ondergaan, niet gewoon aan zeecadetten uitgeoefend te worden; dit smertte den grootvader ten hoogste, te meer, daar de jongeling kort daarop stierf. Hij vorderde en verwierf het houden van een Zeekrijgsraad tegen den Officier, die den jongeling de straffe had opgelegd; doch, schoon hij daarin gelijk kreeg, liet dit geval eene diepe wonde in 's mans geest achter, en maakte hem bij wijlen ongemakkelijk. Zijne meest geliefde dochter was ook verre van gezond; terwijl haar echtgenoot, een Officier, die met lof gediend had, eene doodelijke kwaal in zijne leden omdroeg. Zijne eigene zaken waren verre van in eenen bloeijenden staat te wezen; terwijl zijne laatste lettervruchten dien bijval niet vonden, welken zijne vroegere hadden mogen ontmoeten. In dezen toestand overleed Mr. cumberland, niet verre van zijne eertijds geliefde woning en van Tunbridge Wells, eene plaats, waaraan hij zoo zeer en zoo lang verknocht geweest was, ten huize van Mr. fry, in het 80ste jaar zijns levens, op den 7 van Bloeimaand des | |
[pagina 505]
| |
jaars 1811. Op den 14 dier maand werd hij in Westminster Abdij, niet verre van dryden en addison, begraven. Dr. vincent, Deken van Westminster, sprak, bij het overschot zijns gewezen ouden medescholiers, deze woorden: ‘De Persoon, dien gij hier gereed ziet om ten grave te dalen, is richard cumberland, een Schrijver van geene geringe verdiensten. Zijne schriften waren meest voor het Tooneel bestemd; doch van eene strikte zedeleerende strekking. Dezelve waren niet vrij van misslagen; doch kan men dezelve niets onbeschaafds ten laste leggen. Ze zijn niet opgevuld met eeden, niet met tot wellust prikkelende uitdrukkingen, over welker beiden ik met leedwezen verneem, dat men heden ten dage zoo zeer in opstellen van dien aard te klagen hebbe. Hij schreef veel, en zijne schriften moeten in de hoogste achting gehouden worden, zoo lang men Engelsch zal spreken. Hij merkte het Tooneel aan als eene school van zedenverbetering. Zijne assche is waardig dat ze zich menge met die der beroemde Overledenen, welke ons omringen. Leest zijne in ondicht opgestelde stukken over den GodsdienstGa naar voetnoot(*); daarin zult gij den waren Christelijken geest ontdekken van den Man, die zijn vertrouwen stelde op onzen Heer en Zaligmaker jezus christus. - God vergeve hem zijne zonden, en neme hem, bij de Opstanding der Regtvaardigen, op in zijne eeuwige Heerlijkheid!’ De Heer cumberland was minder dan middelbaar van grootte. De gezondheid teekende zich op zijn frisch gelaat, tot dat de laatste onaangename levensomstandigheden dezen blos deden verwelken. Gemeenlijk ging hij | |
[pagina 506]
| |
in 't zwart of blaauw gekleed, en was er keurig op. In de gezellige verkeering was hij doorgaans leerzaam en van genoegelijk onderhoud. 's Mans nakomelingschap bestond uit vijf kinderen, en zestien kleinkinderen beweenen zijnen dood. Van vier jongelingen, sneuvelden er twee in den dienst huns Vaderlands, en twee leven er nog: een dezer, richard, te Cambridge opgevoed, is Kapitein in den Zeedienst, en de ander Barakmeester. Eene zijner dochters trouwde met den broeder des Hertogs van portland; eene andere werd de vrouw van een man van middelen, en eene derde, bij welke hij woonde, was gehuwd aan een Duitsch Officier. |
|