Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 441]
| |
III. Tegenwoordige leeftijd.Wanneer er van eene karakteristiek des leeftijds gesproken wordt, spreekt het van zelve, dat daaronder niet alle thans levende menschen te verstaan zijn, maar als van een onderwerp, waarbij de menschheid nimmer in derzelver aanzijn, maar alleen in derzelver wording begrepen is; vooral dat gedeelte derzelve, dat thans als vertegenwoordiger en te gelijk als toongever te beschouwen is, en daarbij weder die klasse, waarin zij zich het volkomenst vertoont. Altijd leefden er, en er leven ook thans, te gelijk meerdere geslachten of tijdperken; maar altijd ook bestond er een volk, dat als 't ware de leider van deszelfs leeftijd uitmaakte, en ook weder op het overige meer of minder terugwerkteGa naar voetnoot(*). Altijd is er eene plek in den grooten tuin van God, welke haren bloeitijd heeft; terwijl andere eerst kiemen, weer andere opschieten, nog andere geheel braak liggen. | |
[pagina 442]
| |
Aan deze moeten wij ons houden; want zij doet over het leven van den tijd de volkomenste uitspraak. En deze is thans de Europesche menschheid. Hier bemerken wij de volgende karaktertrekken: over het geheel genomen eene veel grootere teederheid en verfijning der bewerktuiging, vooral van het zenuwgestel, met grooteren invloed van hetzelve op het bewerktuigd gestel. Overwegende heerschappij des zenuwgestels in de bewerktuigde natuur; want dusdanig moet men eigenlijk de tegenwoordige zenuwzwakte noemen. Zinnelijkheid, grovere zoo wel als fijnere, levensgevoel in het verstandelijke, zenuwkenmerk in het physieke en in ziekten. Nooit, zoo lang de aarde bestaat, waren de zenuwziekten zoo hevig als thans; nooit zoo menigvuldig en zonderling gewijzigd: er vertoont zich voorzeker geene zuivere ziekte meer; allen behouden een zenuwaandeel van krampen en dergelijke. Niet slechts in steden en hoogere standen, maar ook op het land, is dit zenuwkarakter op te merken, en, wat bij de oudheid ongehoord was, er bestaan thans landlieden, die hypochondrisch zijn, en boerinnen, die vapeurs hebben, even zoo goed als de dames in de stad. Ja, de kinderen worden reeds met een fijner bewerktuigd gestel en verhoogde gevoeligheid geboren, en van daar de aanleg tot grootere beweegbaarheid en stuipachtigheid van het zenuwgestel; want het is bekend, dat ziekten of gebreken, die in het bewerktuigd gestel zelve haren grond hebben, door voortteling overgeplant worden. Even als de vorm van het uitwendige, het temperament en het karakter van den vader op het kind overgaat, zoo gaat ook de zwakke long des vaders, de zwakte zijner nieren enz. op het kind over, en daarmede ook de prikkelbaarheid en zwakte des zenuwgestels. Op deze wijze kan datgeen, wat in den beginne slechts verkregen werd, in het vervolg aangeboren eigendom der nakomelingschap, en, wanneer dit geheel of gedeeltelijk de menschheid treft, eigendom en karakter des geheelen geslachts worden. En zoo is het | |
[pagina 443]
| |
ook zeker, dat de kinderen thans op eene andere wijze geboren worden, dan voorheen. Zij brengen het kenmerk van den tijd, deszelfs gevoelige en ligter beweegbare zenuwen mede; vanwaar groote gevoeligheid voor uitwendige dingen, zoo wel in het physieke als in het verstandelijke, zoo wel heilzame als schadelijke. Van hier de ongehoorde sterfte der kinderen, in de eerste jaren, aan kramp, ontwikkeling der tanden en andere ziekten; van hier de meerdere waterzucht der hersenen; van hier het veelvuldige der zenuwziekten, der zenuwkoortsen bij volwassenen. Meer verstandsontwikkeling, maar minder kracht. Van hier meer leven in de verstandelijke wereld, in het lezen, denken; dan nog meer in de gevoelige. Maar helaas! heeft juist het verstandige leven een lijdelijk karakter. Het verhoogt geenszins de kracht van den geest, maar alleen deszelfs ontvangvatbaarheid, deszelfs beweegbaarheid, deszelfs genot; meer de heerschappij der verbeelding, dan die der rede. Van hier, in plaats van versterkend op het physieke te werken, vermeerdert het alleen de teederheid en prikkelbaarheid, het gebrek aan voeding van hetzelve; in stede van door die kracht een aantal schadelijke invloeden te beletten, verwekt het veeleer eene nieuwe wereld van ziekmakende verstandelijke en gevoelskrachten, voor welke het ligchaam bezwijkt. Een der ergste gevolgen, uit deze verhooging der ontvangvatbaarheid met vermindering der kracht ontstaande, is het thans zoo gewoon overgeven aan het gevoel, ook in het physieke, waardoor zij juist iets wezenlijks worden. Dat, wat wij, over het algemeen, vooral bij de vrouwen, zenuwzwakte noemen, is oorspronkelijk dikwerf niets anders, dan de gewoonte, om, van der jeugd af, aan ieder ontstaand gevoel van ziekte toe te geven, hetzelve vrij spel te laten, en geene verstandelijke kracht daartegen te stellen, waardoor het dikwijls in deszelfs oorsprong zou kunnen overwonnen worden. Overprikkeling. Ik versta daaronder de gewoonte, van | |
[pagina 444]
| |
kindsbeen af, om prikkels te gebruiken, welke de zenuwen opwekken, en daardoor een drievoudig nadeel verwekken; vooreerst, door het geheel in eene tegennatuurlijke spanning te houden; ten tweede, door op het laatst verstomping en overprikkeling voort te brengen; en eindelijk, door de behoefte van altijd nieuwe prikkels op te wekken. Hierin is een hoofdzakelijk onderscheid tusschen de oude en nieuwe wereld gelegen. Men denke slechts aan koffij, thee, tabak, veelvuldige speoerijen, waarvan de oude wereld niets wist; het allermeest echter aan den brandewijn, die eene levensbehoefte van schier alle menschen in alle klassen geworden is. Hoe weinige menschen leven thans eigenlijk van en door zichzelven, en niet eerst door iets, dat hen opwekt en aanspoort; hun leven is steeds een kunstige toestand. Dit geldt niet slechts van de hoogere standen, maar ook van den gemeenen man. De brandewijn is zulk eene behoefte voor het leven geworden, dat men zelfs in ernst aangenomen heeft, dat de legers zonder denzelven niet bestaan, geene vermoeijenissen uitharden, geenen moed hebben konden. Ik zou dan toch verlangen te weten, van waar de Spartanen bij Thermopyle, de soldaten van alexander bij derzelver lange en hoogstmoeijelijke marschen door de woestijnen van Indië en Lybië, moed en uitharding bekwamen? Voorzeker, indien het wezenlijk zoo met de zaak gelegen ware, dan zoude zulk een leger, in vergelijking van een nieuw, dat bij gebrek aan brandewijn verlamd was, het treffendst beeld des onderscheids der oude wereld met de nieuwe opleveren. En bedenken wij, hoe geweldig het veelvuldig gebruik van den brandewijn het geheele bewerktuigde gestel, zoo wel deszelfs ligchamelijke als verstandelijke zijde, aantast, hoe hij zelfs het hoogste en geestigste van hetzelve vermag te beroeren, zoo geloof ik niet te veel te zeggen, wanneer ik vaststelle, dat hij, onder de physisch werkende dingen, een van degenen is, die het meest zich van de nieuwe wereld | |
[pagina 445]
| |
meester gemaakt, en haar het meest hare physische onschuld geroofd hebbenGa naar voetnoot(*). Meerdere onnatuurlijkheid, meerdere kunst des levens over het algemeen. Ik bepaal alleen de opmerkzaamheid op het veel algemeener geworden zittend leven, op de nalatigheid in het gebruik der baden en zorg voor de huid, de onnatuurlijke kleeding, de ook de nieuwere tijden toebehoorende uitvinding der mode, welke ons dwingt, bestendig van de eene gewoonte, welke wij in onze kleeding en in onze levenswijze volgden, tot de andere over te gaan, zoodat wij nu schier het middagmaal des middernachts moeten nemen, ja zelfs de beschaafde wereld thans eerst om middernacht begint te leven. Het is in der daad zoo verre gekomen, dat het tijdstip, tot de diepste rust bestemd, thans het vereenigingspunt des be- | |
[pagina 446]
| |
ginnenden levens is. - Om nu een voorbeeld aan te voeren, hoe veel in zoodanige, dikwijls onmerkbare, gewoonten des levens gelegen zij, zij het mij vergund, de gewoonte van het zitten op te geven, waarin ik een zeer belangrijk moment voor de physische gesteldheid der tegenwoordige wereld meen te vinden. Gelijk bekend is, leefde de oude wereld meer liggende, de nieuwe meer zittende. Wij weten thans, echter, dat het aanhoudend zitten altijd den onderbuik zamendrukt, de spijsvertering en afscheidingen verstopt, en daardoor aanleg tot aambeijen en hypochondrie verwekt; en ik ben zeker overtuigd, dat de in latere tijden zoo zeer in het oog vallende veelvuldigheid van deze beide gebreken goeddeels daarin te zoeken zij, dat de oude wereld meer lag, de nieuwe meer zit. Vroegere ontwikkeling der werkzaamheid van den geest en van de geslachtsdrift. Beiden behooren tot de blijkbaarste kenmerken van den tegenwoordigen tijd. Het kind wordt, zoo als boven gezegd is, reeds schranderder geboren. In plaats dat het in de eerste jaren nog als plant leven zou, is het reeds bij het einde van het eerste vierendeeljaars ontwaakt; neemt deel aan de buitenwereld; alles ontluikt spoediger; de nog veel te teedere werktuigen worden reeds verstandelijk geprikkeld en bezig gehouden; en op deze wijze wordt reeds daar de grondslag voor ziekelijkheid, niet slechts van het ligchaam, maar ook van den geest, gelegd. - Maar nog meer in het oogvallend vertoont zich dit in de vroegtijdige ontwaking van de geslachtsdrift, welke in zulk een naauw verband met het verstandelijk voortbrengingsvermogen staat. Het is thans niets ongewoons, wat men in de vroegste tijden voor onmogelijk hield, dat deze drift reeds in het vijfde of zesde jaar ontwaakt en buitensporigheden voortbrengt. Niet in de menigvuldigheid daarvan, maar in de vroegtijdigheid, is het onderscheid tusschen den tegenwoordigen en voormaligen leeftijd gelegen; en helaas! tot groot nadeel van den eersten, daar | |
[pagina 447]
| |
dit te veel in latere jaren op verre na zoo veel schade niet aanbrengt als het te vroegtijdig. Meerdere ziekelijkheid en sterfte der kinderen in de eerste jaren. Het is beslist, dat thans het derde gedeelte der geborenen in de eerste twee jaren sterft. Dit was voorheen niet het geval, en is blijkbaar als het gevolg te beschouwen van de fijnere, meer tot kramp geneigde bewerktuigde gestellen, van de verkeerde behandeling, maar vooral echter van het steeds meer toenemend eerloos ontstaan der kinderen, van dat treurig voortbrengsel der zedeloosheid, die den mensch behandelt als een rekenkundig voorschrift, en vergeet, dat bij denzelven het geboren worden eerst door de armen der moederlijke liefde een wezenlijk aanzijn wordt, en dat de bloote vermeerdering der geborenen zonder eer, eene vermeerdering, niet van het leven, maar van den dood op aarde is. Meerdere ziekelijkheid en minder kenmerkend gevormde ziekte; meer langdurige, slepende, dan heete, beslissende ziekten, meer ziekten uit zwakte dan uit sterkte; van hier minder bepaalde tijden, tijdvakken en ziektescheidingen, dan voorheen. Ja, men mag zeggen, dat ook hier meerdere verfijning en krachteloosheid der ziekte zelve plaats heeft. Zoo zoeken wij thans de stoffelijke vormen der jicht, van het podraga enz. te vergeefs; zij heeft zich in eene vlugtige, de zenuwen aangrijpende, stof verwisseld; zij is zenuwjicht geworden. Zelfs de steen, de stoffelijkste van alle ziekten, wordt veel zeldzamer. Grootere moeijelijkheid en ziekelijk karakter van de ontwikkelingen der natuur. Reeds de verlossing, hoe vele veranderingen en gevaren voert zij thans met zich! Eveneens het natuurlijk doorbreken der tanden, gelijk ook de ontwikkeling der manbaarheid! Van deze allen wist de oude wereld niets; en de grond ligt hoofdzakelijk in het verhoogde aandeel der zenuwen en gevoeligheid, waardoor alle natuurlijke verrigtingen krampachtig en anomalisch worden. De merkwaardige verschijnselen van het magnetismus | |
[pagina 448]
| |
behooren, volgens mijne meening, ook hiertoe, als bijzonder kenmerk onzer tijden. Men heeft daarvan wel eenige sporen in de oude wereld willen gezocht hebben; maar nog nimmer kenmerkten zij zich toch zoo algemeen, zoo gemakkelijk, zoo ontwikkeld als thans. Men moge dezelve nu voor werkingen eener verhoogde verbeeldingskracht, of voor eene eigenaardige physische werking houden; altijd toont de mogelijkheid der eerste, of de ligtere ontvangvatbaarheid voor de laatste, dat de physische bewerktuiging der menschheid op een punt van het zenuwleven en de vergeestelijking gekomen is, waarop zij nog nimmer geplaatst was. Mindere zuiverheid van het bewerktuigd gestel; bedorvenheid der vochten. Minder eenvoudig voedsel, vele ziektevergiften, die in de vochten zelve ingaan en die bederven, (vooral de algemeen geworden venussmet) en zelfs menig een even zoo algemeen geworden geneesmiddel, bij voorbeeld het kwikzilver, welks gebruik men altijd als eene kunstige vergiftiging beschouwen moet, die de geheele bewerktuigde stof doordringt en beleedigt, en waarvan het nog niet beslist is, of deszelfs gevolgen immer geheel kunnen opgeheven worden. - Van dit alles wist de oude wereld niets; en wanneer wij daarbij berekenen, wat wij reeds aanvoerden, dat zulk bederf door voortteling, hoe zeer dan ook in veranderde gedaanten, voortwerkt, dan is het natuurlijk, dat reeds het wordend geslacht zulk bederf der stof met zich ter wereld brengen kan, hetgeen zich ook helaas! thans veel meer dan in de eerste jaren vertoont. In het oog vallende vermindering van het vermogen des gezigts, waarvan wij in de oude wereld volstrekt geen spoor vinden. De oorzaak is in het op kamers wonen, veel lezen, en de uitvinding der brillen te zoeken. Nieuwe ziekten, die óf geheel nieuw, óf ten minste op verre na niet zoo veelvuldig waren. Tot de geheel nieuwe breng ik de venusziekte, pokken en maze- | |
[pagina 449]
| |
len, scharlakenkoorts, kinkhoest, kliergezwellen, gele koorts. Tot de veelvuldiger voorkomende, de zenuwkoortsen, langdurige zenuwziekten, krampen, hypochondrie, tering, waterzucht der hersenen bij kinderen, rheumatismen. De krankzinnigheid, en wel minder de hevige (razernij) dan de langdurige, slepende (gekheid, zwaarmoedigheid); vooral merkwaardig, dat thans meer mannen dan vrouwen krankzinnig worden, daar anderzins het omgekeerde plaats had. Eindelijk behoort nog tot eene wezenlijke karakteristiek der tegenwoordige menschheid de veelvuldiger zelfmoord, of veeleer het vroeger afsterven van het inwendige leven vóór het uitwendige, van den eigenlijken levenslust en levenskracht vóór de levenswerkzaamheid; want zoodanig moet men dit verschijnsel noemen. De geheele zelfmoord des laatsten tijds is iets, waarvan de ouden niets wisten, en daarom ook eene der belangrijkste merkwaardigheden van ons tijdvak. Bij de ouden was de zelfmoord een werkzame toestand, het hoogste bedrijf van het heroismus en der edelste vrijheid. Thans is hij, in de meeste gevallen, een lijdelijke toestand, werking der grootste zwakte en lafhartigheid, van eenen volslagen dood voor alles, wat groot en edel in den mensch is, en juist daarom zoo veelvuldig en eene wezenlijke ziekte geworden, aan welke de artsen eenen eigen naam (zelfvernietigingswoede, melancholia suicida) genoodzaakt geworden zijn te geven. Onze meeste zelfmoorders zijn menschen, die, door losbandigheid ten hoogste uitgeput, op het laatst voor alle prikkels des levens verstompt, van alle kracht, om de zorgen van het leven te torschen, beroosd, het leven eindelijk als eenen last beschouwen, dien zij niet meer dragen kunnen; die eigenlijk bij levenden lijve in hun inwendig en beter aanzijn reeds dood, en nu den uitwendigen physischen dood slechts als eene noodzakelijke toegift daarbij voegen. De gansche grond hunner handelwijze is: slapen is beter dan waken. | |
[pagina 450]
| |
Beschouwen wij de hoofdtrekken van deze schets, zoo blijkt het, dat de menschheid ontwijfelbaar een standpunt van haar physisch leven bereikt heeft, dat niet bestond, en dat hoogst wonderbaar en eigendommelijk gevormd is. Het wezenlijke schijnt daarin te bestaan, dat de dierlijke kracht steeds meer verloren gaat en het geestige de bovenhand bekomt. Hier, echter, heeft juist het gevaarlijkst oogenblik plaats. Neemt deze beschaving eene valsche rigting; wordt alleen de ligchaamsverzwakking steeds verder gedreven, zonder door eene nieuwe kracht hare plaats te doen vervangen; gaat de dierlijke kracht verloren, zonder de dierlijke natuur: dan verwekt zulk eene beschaving op het laatst schaduwbeelden, tusschenwezens, die noch ligchaam noch geest zijn, verhoogt de verstoorbaarheid en de verstorende vermogens te gelijk, en bespoedigt op deze wijze den ondergang. - Van waar zal nu redding, physische herstelling der menschheid ontspruiten? Door physische geneesmiddelen, koude baden, magnetische tooverkrachten? Maar wie zal derzelve de levenskracht doen invloeijen, welker bezielend beginsel gestorven is? wie het gebouw stutten, wanneer het fondament verrot is? - Of door eene versterkende physische opvoeding? Wat kan zij baten, zonder eene betere zedelijke? want wilden willen en kunnen wij niet weder worden. - Of, in het algemeen, door een terugzinken in ruwe barbaarschheid? Maar ook dit zullen en kunnen wij niet meer. Want voor het verwilderen in zichzelve behoedt de thans vast en onvergankelijk gemaakte gedachtenwereld (boekdrukkerij genaamd.) En voor de overzwemming van wilde horden behoedt ons de in latere dagen aan den mensch verleende kracht van den bliksem (het buskruid), welke ook de physische overmagt niet meer aan den arm, maar aan den geest gegeven heeft. Het besluit is dus: gedeeltelijke, valsche beschaving vernietigt; volkomene, ware, versterkt en behoudt ook | |
[pagina 451]
| |
physisch. Geene ligchamelijke wedergeboorte is mogelijk, zonder eene geestelijke. Uit zichzelven moet zich de mensch, ook physisch, herscheppen; en het eenige middel, het eenige beginsel der redding, is de geest. De ruwe natuurkracht is opgeheven; eene andere moet hare plaats bekleeden. De ontwikkeling des menschelijken geslachts is te verre uitgedegen, om terug te keeren of te kunnen staan blijven. Zij is ook physisch voor haar hoogste doel, het verstandige leven, te zeer gerijpt. Zij moet hetzelve geheel omvatten, of zij gaat met het dier te gronde, dat als zoodanig niet meer te redden is. Slechts eene nieuwe kracht van den geest, aan de Goddelijke bron ontstoken, en een rein hart, dat eenvoudigheid en zeden terugvoert, kunnen eene nieuwe levensbron in de gestorvene massa aanbrengen, waardoor alsdan zeker een nieuw leven, zuiverheid, frischheid en kracht in de physische natuur zal geboren worden. De halfgeborene moet geheel geboren worden. |
|