| |
| |
| |
Zonderlinge lotgevallen en karakter van den heere Valentine Morris.
(Uit coxe's Historical Tour in Monmouthshire.)
Het landgoed Piercefield, in Monmouthshire gelegen, was, langen tijd geleden, de eigendom der familie van walters: een keurlijk gewerkt steenen schoorsteenstuk, nog in de kamer der dienstboden bewaard, met het jaargetal mdliii, draagt het wapen van dit geslacht. John walters verkocht deze plaats, ten jare 1727, aan thomas rous, Esq., van wiens zoon dit buitengoed gekocht werd, in 't jaar 1736, door den Kolonel valentine morris, die eenigen tijd als krijgsman diende op het eiland St. Vincent. Hij kwam op Piercefield in 't jaar 1739, en vergrootte het oude huis, 't geen niet veel beter was dan eene boerenwoning: hij huisvestte aldaar tot zijnen dood.
Valentine morris, diens zoon, in 't jaar 1727 geboren, erfde reeds vroeg een groot kapitaal; het voornaamste daarvan bestond in bezittingen op het eiland Antigua. Ten jare 1752 nam hij tot echtgenoote Miss mary mordaunt, nicht van Lord peterborough, eene jonkvrouwe van uitstekende schoonheid en treffelijke begaafdheden, doch zonder schatten. Hij vestigde zijn verblijf te Piercefield.
Vóór dezen tijd was Piercefield onbekend en onbezocht; de bekoorlijkheden van de ligging dier plaatse werden niet naar eisch gewaardeerd; de gronden gebruikte men gedeeltelijk eenigzins voor den landbouw; voorts was alles met houtgewas digt begroeid. Morris, dit oord betrokken hebbende, vond zich meer en meer verrukt door de schilderachtige landschoonheden, welke zich opdeden; hij liet wandelwegen door de bosschen heen hakken, opende daardoor de schoonste gezigtpunten, lag vele verbeteringen met goeden smaak aan; alles overeenkomstig met de plaatselijke gelegenheid: de losse bevalligheid der nature werd door geene hand der kunst besnoeid; alles scheen in 't wilde te groeijen.
Op dit verfraaid landverblijf leefde morris eer in een vor- | |
| |
stelijken dan in een burgerlijken trant, en onthaalde de lieden, door nieuwsgierigheid uitgelokt om de schoonheden van Piercefield te bezigtigen, met eene rijkelijkheid, die een vertoon van den rijkdom des bezitters allerwegen ten toon spreidde. Dienstboden, niet in liverei gekleed, stonden den gasten ten dienste, en hadden de striktste bevelen van geen het minste geschenk te ontvangen; de talrijke bezoekers werden op het rijkelijkst en keurigst onthaald; ja zelfs zijne broeijerij, kelder en voorraadplaats stonden open voor den herbergier van Chepstow, om de reizigers, die derwaarts kwamen om Piercefield te bezigtigen, te onthalen.
Na een verblijf van verscheidene jaren in deze overdadig verspillende levenswijze, geraakten de zaken van den Heere morris deerlijk in de war, en hij vond zich genoodzaakt Piercefield te koop aan te bieden. Deze verlegenheid om geld schrijft men gewoonlijk toe aan de groote sommen, door hem besteed bij de verkiezing, ten jare 1771, voor het landschap Monmouth, waarin hij tot mededinger had john morgan, Esq. van Fredegar: dan zijne geldbehoefte ontstond uit verscheidenerlei oorzaken: eene overdadig kostbare levenswijze; veelvuldige en rijkelijke deelnemingen in werken van weldadigheid; verkeerd beheer van zijne West-Indische bezittingen; eene opeenvolging van misgewassen op het eiland Antigua; onoplettendheid op de rekeningen; dan bovenal eene ongelukkige geneigdheid tot grof spelen. - Te leur gesteld in de verwachting om een kooper voor Piercefield te vinden, beperkte hij zijne uitgaven in een naauwer kring: dan te laat besloot hij tot dit vroeger dienstig middel; des ondanks werd zijne geldbehoefte grooter, en vond hij in 't einde zich genoodzaakt naar zijne West-Indische bezittingen te verhuizen.
Voor zijn eindelijk vertrek uit Engeland had hij moeds genoeg om aan zijn zoo geliefd Piercefield vaarwel te gaan zeggen. In 't gezelschap van een vriend bezigtigde hij voor 't laatst, om zoo te spreken, zijne eigene schepping. Hij deed zulks met eene schijnbare gelatenheid en grootmoedigheid van geest. Bij zijne wederkomst te Chepstow, vond hij zich omringd door de armen, die zich voor hem op de knieën nederwierpen, dankzeggende voor de ontelbare blijken zijner goeddadigheid, en gebeden ten hemel zendende voor hunnen edelmoedigen weldoener. Zelfs dit hartroerend tooneel aan- | |
| |
schouwde hij met eene stilzwijgende kloekmoedigheid, en stapte op het rijtuig, 't geen hem naar Londen voerde. Dan, hij had de Gloucestershire-zijde van de brug niet bereikt, of zijn oor werd getroffen door het dof geluid der klokken, die, gelijk zulks gebruikelijk is bij den dood van vrienden, met doeken omwonden waren: dit treffend teeken van hoogachtinge en droefenisse tevens overweldigde zijnen geest; hij borst uit in tranen.
Bij zijne komst in de West-Indiën werd hij tot Luitenant-Gouverneur van St. Vincent aangesteld, en kweet zich met zoo veel werkzaamheids en ijvers in de bebouwing van dat eiland te bevorderen, 't geen hij, als 't ware, tot een ander Piercefield maakte, dat hij welhaast de aanstelling tot Opper-Gouverneur verkreeg. Tot dezen post verheven, vermeerderde hij zijne inkomsten grootelijks, en had bijkans zijne geledene verliezen hersteld, wanneer het eiland, om 't welk in staat van verdediginge te brengen hij groote sommen had voorgeschoten, door de Franschen werd genomen. Te vergeess vervoegde hij zich om betaling bij het Gouvernement, wegens de gemaakte onkosten en hetgeen hij verder te goed had: het mangel aan bevoegde getuigen, verschil met de inboorlingen en de officieren, de blaam van eene te vroege overgave, en eene groote menigte van andere ongelukkige omstandigheden, vertraagden het betalen der schuld.
In dezen stand der dingen keerde morris weder naar Engeland, met oogmerk om regt te verkrijgen; doch met weinig hope van daarin te zullen slagen: want hij merkte bij een vriend aan, dat hij zeer mogelijk den winter in de gevangenis van 's Konings Bank wel zou kunnen doorbrengen. Deze voorzegging werd maar al te zeer vervuld: kort na zijne aankomst te Londen werd hij gevat, en onderging het droevig lot eener zevenjarige gevangenis.
Staande zijne gevangenisschap gaf hij eene verdediging in 't licht van zijn gedrag en beheer op St. Vincent; een geschrift, 't welk hem eere aandoet, als Gouverneur, Krijgsman en Patriot: nogtans werden, door sterfgevallen en veelvuldige veranderingen in het Ministerie, zijne rekeningen nooit nagezien en opgemaakt, schoon zijne vorderingen groot en regtmatig waren.
Hij bevond zich in de grootste verlegenheid om geld. Zij- | |
| |
ne boekverzameling en alle zijne roerende goederen werden verkocht; zelfs de kostbaarheden van Mevrouw morris toilet maakte men zich afhandig, om er brood voor te koopen; en zijn vriend, Mr. thickenesse, die met hem in 't lot der gevangenisse deelde, was ook zijn lotgenoot in het drukkende bezwaar, om in de volstrekte levensnoodwendigheden te voorzien. De rampspoeden van den Heere morris werden verzwaard door den toestand zijner beminnelijke echtgenoore, die onder dezen last van tegenheden bezweek, en krankzinnig werd.
Eindelijk verwierf hij, ten jare 1786, zijne vrijheid; en Lord north, medelijden hebbende met zijne rampen, gaf zijne geneigdheid te kennen, om de onregtvaardigheden, hem door een vorig staatsbewind aangedaan, te vergoeden, en het hem verschuldigde te betalen. Maar de drukke woeligheid der staatsbezigheden en nieuwe vertragingen verwijlden het afdoen zijner zaken. Hij overleed ten huize zijns schoonbroeders, Mr. wilmot, den 26sten van Oogstmaand des jaars 1789.
Staande het verblijf van valentine morris te Piercefield deed hij zich kennen door vele bedrijven ten algemeenen nutte; en zijn naam en gedachtenis is nog gezegend en dierbaar door de geheele landstreek. De inwoners van Chepstow vergoden als 't ware zijne nagedachtenis, en verhalen een groot aantal voorbeelden van 's mans goeddadigheid, met eene warmte van genegenheid, welke aan geestdrift grenst.
Wij kunnen niet nalaten, ten slotte, een geval te vermelden, 't welk, schoon slechts een enkel persoon betreffende, eere doet aan zijn gevoelig hart. Op zekeren tijd in gesprek zijnde met Mr. knowles, die hem ten dienste stond in het verfraaijen van Piercefield, vroeg hij dezen naar de familie van walters, en of er nog afstammelingen in leven waren. Knowles gaf hem te verstaan, dat william, de broeder van john, die hem dit landgoed had verkocht, nog leefde, en zich in zeer kommerlijke omstandigheden bevond. ‘Breng hem,’ zeide morris, ‘te Piercefield, en ik zal maken dat hij het wél heeft.’ - Knowles gaf daarop te verstaan; ‘dat, indien hij hem
| |
| |
geheel Piercefield wilde geven, william walters daaraan niets zou hebben; want hij kan niet loopen, zoodanig heeft de jicht zijne beenen verlamd, en hij wint den schralen kost met visschen.’ - ‘Indien hij dan bij mij niet kan komen,’ riep morris, ‘zal ik de eerste gelegenheid de beste waarnemen om hem te spreken!’
Eenigen tijd daarna met Mr. knowles omwandelende, ten einde eene opening in het bosch te doen hakken, welke een fraai gezigt zou opleveren, zag hij eene visschers schuit. ‘Blijf gij hier,’ sprak hij tot knowles; ‘ik zal in dat vaartuig de rivier overvaren, en zien, of de voorwerpen, die ik verlang na het doorhakken te vertoonen, vandaar kunnen gezien worden.’ - Hij haastte zich naar den waterkant; wuifde de visschers; zij kwamen; hij ging aan boord, en werd overgeroeid. Bij het terugkeeren trad hij met de beide lieden in gesprek, en vroeg naar hunne namen en bestaan. ‘Mijn naam,’ zeide de een, ‘is ***; ik ben te Chepstow geboren; en die man (wijzende op zijn makker) is william walters.’ - ‘Wat zegt gij!’ riep morris uit; ‘william walters, van Piercefield?’ - Deze antwoordde met de grootste koelzinnigheid: ‘Ja, om u te dienen; ik ben de broeder van dien john, die aan u het landgoed, 't welk gij tegenwoordig bezit, heeft verkocht.’ - Morris, verbaasd, gaf geen antwoord, maar een drinkpenning aan elk der visschers. Hij sprong uit het vaartuig, klom vaardig de hoogte op, en, zich weder bij knowles bevindende, riep hij uit: ‘Ik heb met william walters gesproken!’ en, eenige guinjes uit zijn zak halende: ‘Breng deze aan walters, en zeg hem, dat hij nooit gebrek zal hebben, zoo lang ik in staat ben om hem bijstand te bieden.’ - Knowles gaf hierop te verstaan, dat, daar deze man zeer aan den drank verslaafd was, hij hem meer dienst zou doen met eene wekelijksche toelage. Den volgenden marktdag bragt een van morris dienstboden hem een schaperbout en eene kleine somme gelds: hiermede hield
hij wekelijks aan, tot 's mans dood. Morris bekostigde de begrafenis, en liet met zijn rijtuig het lijk naar St. Arvans brengen, waar het in 't familiegraf werd bijgezet.
| |
| |
‘Hoe veel schoons en goeds is er in het karakter van dezen Heer morris! maar tevens, hoe veel zwaks en verkeerds! - Wij willen er alleen bij aanmerken, hoe zeer zulk een eenvoudig verhaal strekke ter regtvaardiging van vele Romanschrijvers, wanneer zij in den loop hunner verdichte geschiedenissen somtijds gevallen mengen en zamenvoegen, welke zoo ligt, als onwaarschijnlijk, ja ongeloofelijk, gegispt en verworpen worden. Dan, wij behoeven ons hierover niet breeder uit te laten.’ |
|