| |
| |
| |
Levensbijzonderheden van den vermaarden reiziger, den ridder Chardin.
(Overgenomen uit eene nieuwe Pracht-uitgave van deszelfs Reizen door den Heer langlès, Hoogleeraar in de Perzische taal aan de Keizerlijke Boekerij.)
De Ridder chardin, wiens Reizen door Perzië en andere landschappen in het Oosten ook bij ons bekend en geacht zijn, werd geboren te Parijs, in den jare 1643; hij was de zoon van een rijken juwelier in die hoofdstad, welke belijdenis deed van den Hervormden Godsdienst; eene bijzonderheid, welke wij hier aanteekenen, omdat dezelve op de bestemming van onzen Reiziger merkelijken invloed had, gelijk uit het vervolg zal blijken.
Naauwelijks den ouderdom van tweeëntwintig jaren bereikt hebbende, ondernam hij, in den jare 1664, ter zake van zijns vaders handel en bedrijf, zijne eerste reize naar de Oostindiën, werwaarts hij zich onmiddellijk begaf, zijnen weg nemende door Perzië. Van geen langen duur was aldaar zijn verblijf: want 's jaars daaraan bevond hij zich reeds wederom in Perzië, alwaar hij gedurende zes achtereenvolgende jaren vertoefde. Zes maanden na zijne aankomst ontving hij den titel van Koopman des Konings van Perzië, waardoor hij bekend werd met de voornaamste lieden van het Hof. Door middel van den vrijen toegang, welken hij tot dezelve verkreeg, en van het aanzien, waarin hij stond, werd hij in staat gesteld, vele keurige waarnemingen op te doen, nevens echte narigten omtrent den regeringsvorm, de inkomsten en staatsgesteldheid van Perzië. Niet lang daarna, zich in de Perzische taal geoefend hebbende, beving hem de lust, de boeken, in die taal geschreven, te lezen, en onderzoek te doen omtrent de geschiedenis en de oudheden diens Koningrijks. Toen schijnt hij verscheiden ge- | |
| |
leerde werken te hebben geschreven, van welke hij elders de titels opgeeft, doch die nooit gedrukt zijn. Ongetwijfeld, merkt de Levensbeschrijver langlès aan, bevatteden deze werken keurige aanmerkingen en zeer gewigtige daadzaken; doch, voegt hijer nevens, zij konden niet vrij zijn van grove misslagen. Want, zegt hij, indien ik er over oordeele uit verscheiden brokken zijner vertalingen, verstond chardin veel beter het hedendaagsche dan het geleerde Perzisch, en had het Arabisch niet geleerd. Intusschen, merkt de Heer langlès aan, is de kennis van de laatstgenoemde taal volstrekt noodzakelijk tot het verstand der werken, in het
hedendaagsche Perziaansch geschreven, ter bevestiging waarvan men, in mijne aanteekeningen, verscheiden bewijzen zal ontmoeten.
Op deze eerste Reis verzamelde chardin een zeer aanzienlijken voorraad van Aardrijkskundige Memorien, Perzië betreffende; maar, zichzelve nog niet genoeg onderrigt achtende, om genoegzaam gebijzonderde verhalen in het licht te geven, vergenoegde hij zich, bij zijne terugkomst, met de uitgave van eene bloote verzameling van verscheiden gebeurtenissen, van welke hij ooggetuige geweest was, en aan welke hij den titel gaf van Krooning van soliman den III, Koning van Perzië. Dit afzonderlijke stuk zijner Verhandelingen werd te Parijs gedrukt, in den jare 1671. Geen ander verhaal is er van zijne eerste Reis voorhanden.
In den jare 1670 kwam chardin in zijn Vaderland terug, na eene afwezigheid van zes jaren en eenige maanden. Doch bevindende, zoo als hij zelf zegt, ‘dat de Godsdienst, in welken hij was opgevoed, hem van alle bedieningen uitsloot, en hij of van Godsdienst moest veranderen, of afzien van al, wat men eerambten en bevorderingen noemt, eene verandering, welke hem als zeer hard voorkwam, omdat men niet kan gelooven, wat men wil,’ was hij er op bedacht Frankrijk andermaal te verlaten en naar Azië terug te keeren.
| |
| |
Diensvolgens, na de edelgesteenten, welke chah-abbas de II hem had toevertrouwd, te hebben laten zetten, en zich van een aanzienlijken voorraad van andere kostbaarheden voorzien te hebben, vertrok hij wederom naar Perzië in de maand Augustus des jaars 1671, vijftien maanden na zijne tehuiskomst. Langer duurde nu zijne afwezigheid dan de eerste maal; eerst in den jare 1677 verliet hij Perzië, onder de regering van soliman, om zich naar de Indiën te begeven. In het begin van het jaar 1678 Suratte bereikt hebbende, verliet hij die stad in het laatst des volgenden jaars, en keerde regelregt terug naar Europa, de Kaap de Goede Hoop hebbende aangedaan. Onbekend is het, of chardin in Frankrijk aanlandde, of zich regelregt naar Engeland begeven hebbe. Zeker is het, dat hij, waarschijnlijk afgeschrikt door het onweder, welk, sedert lang, boven het hoofd van een gedeelte der inwoneren van Frankrijk raasde, eene wijkplaats zocht te Londen, alwaar hij in den jare 1681 kwam. Tien dagen na zijne komst in die hoofdstad schonk hem Koning karel de II den titel van Ridder, en vereerde hem met eigen handen met het sieraad der Orde. Op den zelfden dag trad hij in den echt met eene Jonkvrouw van Rouaan, welke insgelijks Frankrijk had verlaten, om zich te onttrekken aan de gevolgen der herroeping van het Edict van Nantes.
Niet lang daarna werd chardin een post opgedragen, nog meer vereerende dan de voorgaande; karel de II benoemde hem tot zijnen Gevolmagtigden Afgezant bij de Staten van Holland (de Algemeene Staten), en daarenboven de Bewindhebbers der Engelsche Oostindische Maatschappij tot hunnen Zaakverzorger bij dezelfde Staten. Gedurende zijn verblijf in Holland gaf hij eene uitgave van zijne Reizen in het licht, uitvoeriger dan de voorgaande, welke in den jare 1686 te Londen het licht gezien had.
De tijd, wanneer chardin in Engeland terug kwam,
| |
| |
laat zich niet naauwkeurig bepalen; zoo veel is zeker, dat het moet gebeurd zijn, kort nadat hij de bovengemelde uitgave had vervaardigd, in den jare 1711 gedagteekend, omdat twee jaren daarna, in den jare 1713, deze beroemde Reiziger overleed op een Landgoed, niet verre van Londen, in den ouderdom van bijkans zeventig jaren, betreurd en hooggeacht door alle zijne aangenomene landgenooten, en eenen reeds gevestigden naam in Europa nalatende, welken het tijdverloop eener eeuwe slechts meer en meer heeft kunnen staven.
Zeker schijnt het te zijn, dat chardin, tot het zamenstellen van zijn werk en de vervaardiging zijner afbeeldingen, zich bediend heeft van de pen van den Heere charpentier. Lid van de Fransche Akademie, en van het penseel van zijnen vriend grelot, welken hij te Konstantinopel had ontmoet. Met dit alles spreekt hij geen woord van hen in zijn Reisverhaal, noch van de diensten, welke zij hem gedaan hadden. Dit stilzwijgen laat zich moeijelijk verklaren. Voor het overige, daar charpentier in den jare 1703 overleed, heeft hij, indien de bovengemelde bijzonderheid echt zij, alleen behulpzaam kunnen zijn tot de eerste uitgave, te Londen, in den jare 1686, in één deel in folio; eene toenmaals onvolledige uitgave, door den Schrijver naderhand aanmerkelijk vermeerderd en verbeterd. Wat grelot aangaat, uit eigen beweging verliet hij chardin, terwijl zij zich gezamenlijk onledig hielden met het bezigtigen en afteekenen der puinhoopen van Persepolis, in den jare 1667. Een jong Venetiaansch Edelman, welke, om nieuwe kundigheden te verzamelen, Azië doorreisde, en toevallig dezelfde plaatsen bezocht, door grelot's talenten bekoord, deed hem zeer voordeelige aanbiedingen, tegen welke de kunstschilder niet bestand was. Na deze scheiding vond zich chardin verpligt, om zelf de teekeningen der voorwerpen te maken, met welke hij geraden vond zijn Reisverhaal te versieren.
| |
| |
Klein is het getal der Reizigers, die meer algemeen geacht worden, en wier gezag zich beter heeft gehandhaafd, dan chardin. De meesten, die na hem Perzië bezochten, hebben zich beijverd om hulde te doen aan zijne waarheidsliefde, aan de getrouwheid zijner verhalen, zoo wel als aan zijne geleerdheid en aan de gegrondheid zijner oordeelvellingen. Zijn stijl bezit altijd die achtbare eenvoudigheid, welke naar het onderwerp is berekend; geene uitgezochte bewoordingen, geene gemaaktheid; hij schrijft zoo als hij denkt, zonder schoolvosserij, zonder verwaandheid, vermijdende daarenboven altijd het voeren van dien stelligen en spreukachtigen toon, welke ongelukkig heden ten dage zoo zeer in zwang gaat. De uitgebreidheid en de verscheidenheid zijner kundigheden doen dikmaals den lezer verbaasd staan; bezwaarlijk kan men begrijpen, dat een jongeling, in den juweelhandel opgevoed, en die met geen ander oogmerk zijne reis had ondernomen, dan om juweelen te koopen en te verkoopen, zulk een gevestigd oordeel heeft kunnen verkrijgen, en zulk een aantal van kundigheden verzamelen, omtrent de onderscheidene takken van het staats-, burgerlijke en krijgsbestuur van het land, welk hij doorreisde.
Voor het overige laat zich geene schooner lofrede op chardin uitspreken, dan met te zeggen, dat zijn verhaal het toenmalige Perzië beter leerde kennen dan eenig ander land van Europa, en dat het zelfs zoo veel belangstelling in Perzië inboezemde, dat men in Europa niet ongevoelig bleef voor de omwentelingen, welke dat ongelukkig land, omtrent het midden der jongstvoorgaande eeuwe, beroerden; omwentelingen, welke zoo groote veranderingen hebben doen ontstaan in deszelfs staatsgestel, bestuur, koophandel en nijverheid, dat al, wat chardin aangaande deze onderscheidene onderwerpen verhaalt, heden ten dage niet langer als naauwkeurig kan beschouwd worden. |
|