De uitzondering.
Anecdote.
Zeker Heer, op eene binnenlandsche reis, door een aanzienlijk dorp rijdende, alwaar hij het middagmaal hield, vroeg hem de waard, nadat de maaltijd was geëindigd, hoe hem het eten had gesmaakt? ‘Zeer lekker,’ antwoordde de reiziger; ‘ik heb zoo smakelijk gegeten als iemand in het Koningrijk.’ - ‘Uitgezonderd Mijnheer den Schout,’ zeide de waard. ‘Ik zonder niemand uit,’ zeide de reiziger. ‘Gij moet het doen,’ zeide de Waard. ‘Ik wil het niet doen,’ hernam de ander. Om kort te gaan, het geschil liep zoo hoog, dat men van weerskanten begon te schelden; waardoor de waard zich zoo zeer beleedigd achtte, dat hij zijnen gast voor den Schout dagvaardde. De Schout, den grond van het geschil gehoord hebbende, deed met veel deftigheids de uitspraak, ‘dat de gewoonte, om den Schout uit te zonderen, sints onheugelijke tijden in dat dorp had plaats gehad; dat iedereen, die in het dorp woonde, of aldaar eenigen tijd, het zij korter of langer, vertoefde, zich naar dat gebruik moest schikken, en, voor zoo verre hij reiziger zich aan die aloude gewoonte niet wilde onderwerpen, hij in eene boete van drie gulden werd beslagen.’ - ‘Zeer wel,’ antwoordde de vreemdeling: ‘daar is de driegulden; maar ik wil mij laten hangen, zoo de vent, die mij hier heeft gebragt, niet de grootste kwast is in de geheele wereld - uitgezonderd Mijnheer den Schout.’