| |
| |
| |
Brief aan den redacteur van het Tijdschrift van Kunsten en Wetenschappen.
Mijn Heer!
Eens een zoo aangenaam als nuttig gevolg gezien hebbende van eene uitnoodiging, door middel van de Vaderlandsche Letteroefeningen gedaan, aan de vrienden en voorstanders onzer Letterkundige Geschiedenis, ten einde mij zulke bijdragen te bezorgen, als dienen konden ter betere waardering van de verdiensten der beide Dochters van roemer visscher, zie ik mij aangemoedigd, om van U eene gelijke medewerking te verzoeken, ter bevordering van eene poging van geheel anderen aard.
Het zal bij niemand verwondering wekken, dat, na mijne verplaatsing herwaarts, mijn lust geleid werd tot nasporing van alles, wat tot de geschiedenis van deze voor den koophandel en de volksvlijt zoo belangrijke plaatsen behoorde, en dat mijne aandacht zich het eerst bepaalde tot een onderzoek, wat men wist, of weten konde, van het verblijf van Czaar peter den grooten te Zaandam.
In het eerst wanhoopte ik bijna, om immer uit de zoo zeer verspreide, en deels losse, deels elkander tegensprekende, berigten eenig geheel zamen te stellen. Dan op het onverwachtst bekwam ik aanwijzing, en later de heusche mededeeling, van een bijna vergeten Handschrift, hetwelk een naauwkeurig en zeer volledig Dagregister bevat van alles, wat tot het bezoek des Keizers betrekkelijk was, en geschreven is met wijsheid en in eenvoudigheid. Ik vond mij hierdoor in staat, om eene Redevoering, of liever Verhandeling, te geven, over de oorzaken, de toedragt, den duur, en de gevolgen van het verblijf des Keizers van Rusland te Zaandam in 1697 en 1717, welke, bij de voorlezing, de goedkeuring van velen mogt verwerven.
| |
| |
Ik was eerst voornemens, voor deze Verhandeling eene plaats in het Mengelwerk van uw Tijdschrift te vragen. Dan, onder het bewerken, kwamen mij reeds zoo vele bouwstoffen tot vermeerderingen en bijvoegsels ter hand, en later zag ik mij met de mededeeling van zoo vele, mij als onbekend voorkomende, zaken begunstigd, dat ik weldra hiervan moest afzien, als gaande de uitgestrektheid van het een en ander de palen van uw bestek verre te buiten. Ik besloot weldra tot eene omwerking van alles tot een aszonderlijk stuk, en zie mij thans genoegzaam in staat gesteld, om niet alleen ‘de ontkieming van de zucht en lust voor varen en scheepsbouw bij den Czaar, en alzoo de geschiedenis van de Russische Zeemagt in hare eerste beginselen’ te kunnen opgeven; maar ook, om het zoo geheel eenig en voorbeeldeloos punt in het bedrijf van denzelven, ‘om zich in een gemeen kleed onder de menigte der arbeidslieden te begeven, met dezelven te werken, en alzoo de leerling te worden van elken ervarenen, in wat kunst het ook zijn mogte; ten einde hierna de leermeester en het voorbeeld te zijn van diegenen zijner Onderdanen, bij wien hij lust en bekwaamheid mogt verwachten’ (welk een en ander nergens zoo stellig betoond werd als hier te lande) te kunnen ophelderen. Bovendien zal ik, de oorzaken en den loop van die ‘bijzondere voorkeuze des Keizers voor het land onzer geboorte, waarvan de beide reizen herwaarts, de onderscheidende behandeling van vele Hollanders in Rusland, en de zucht tot het invoeren van de Hollandsche taal, gebruiken en inrigtingen, vooral bij en na het bouwen van Petersburg, tot zoo vele sprekende bewij en dienden,’ insgelijks kunnen aanwijzen.
Natuurlijk zijn nu mijn lust en zucht voor deze poging in evenredigheid toegenomen. Hierover zal ik nu een werkje kunnen geven van tamelijke uitgestrektheid. Dan, gaarne nog tot meerdere volledigheid willende geraken, vermeen ik te moeten opgeven, wat ik heb, ten einde
| |
| |
men weten kan, wat mij nog ontbreekt. Ik meld dus, dat ik, behalve het gemelde Handschrift van j.c. noomen, nog erlangd heb een stuk van een Journaal van twee Scheepstimmerlieden van Westzanen, die naauwkeurige aanteekening hielden van alles, wat tot de ge chiedenis des Scheepsbouws in Rusland behoorde; alsmede nog eenige gelijktidige aanteekeningen van onbekenden. Ik heb verders kunnen te rade gaan met de werken van ivan, Baron nesteusuranoi, van ivan leperski, j. van stahlin en w coxe over peter den grooten en Rusland Tevens heb ik de berigten kunnen vergelijken en gebruiken, die bij cornelis de bruyn in deszelfs reizen, wagenaar zoo in de Vaderlandsche Historie als in die van Amsterdam p. loosjes bij deszelfs vertaling van de tasereelen van cerisier, en in de beschrijving der Zaanlandsche Dorpen, bij sylvius, en ook in andere tijdschriften van die jaren, enz. gevonden worden. Eindelijk heb ik nog eenige bijzonderheden kunnen ontleenen uit latere periodieke werken, als de Letteroefeningen en het Weekblad voor Neerlands Jongelingschap; terwijl ik van de zoogenaamde Geschiedenis van Rusland onder peter den grooten door voltaire, waarvan eene vertaling verspreid is in eenige Deelen van het Algemeen Oefenschool, en van de voetstoots aangenomene berigten bij björnstal en andere naschrijvers, met vereischte omzigtigheid, zulk een gebruik heb gemaakt, als dienstig scheen.
Men ziet dus, dat mij de werken van bussching, gordon en muller alsnog ontbreken, gelijk ook dat ik de brieven van den Czaar en van verscheidene Rijksgrooten, te Petersburg uitgegeven, nog niet gezien heb. Dit een en ander, echter, zoude misschien minder voor mijn oogmerk dienen, dan de aanteekeningen van of de berigten over Nederlanders, die bij den Keizer in Rusland zijn geweest, invloed op de eerste vorming van zijnen geest en zijnen lust hebben gehad, of later
| |
| |
gemeenzaam met denzelven hebben omgegaan; al waarom ik de voornaamsten zal opgeven.
Onder deze was zeker de eerste jan goedmensch, die Lijfmedicus van des Keizers Vader geweest is, en, bij het oproer bij deszelss overlijden, zoo gruwelijk vermoord is. Verders, carsten brandt, arrien meetje, claas musch, pieter ijp, en meerdere Zaandamsche Scheepstimmerlieden. Ook de Heeren nicolaas romswinkel, a. lups, christoffel brandt, a. houtman en d. de jong, voorname Kooplieden te Archangel en Muscouw.
Hier te lande had de Keizer den meesten omgang met de Heeren n. witsen en g. hooft; met de Scheepstimmerlieden h.j. kardinaal, j.j. van reenen, j.j. vijselaar en p. post; de Brandspuitmakers van der heyden, Vader en Zoon, den Scheepsschilder adam silo, den Mathematicus van dam, te Hoorn; behalve met de Heeren meindert blom en klaas michielsen kalf en anderen te Zaandam. Misschien is van dezen of genen iets aangeteekend. Dan meerder zoude ik nog verwachten van die personen, welke met den Keizer, na de eerste reize of later, naar Rusland zijn gegaan, en aldaar bij denzelven in vertrouwen gestaan hebben. De voornaamste waren ... bidloo, Med. Doctor; herman meijer, Bankier; cornelis kruys, Admiraal; adriaan van bruyns, Equipagiemeester; johan van der burg, laatst Resident van den Keizer hier te lande; h. de wilde, Resident van den Staat te Petersburg; en voornamelijk de Heeren cornelis de swart, laatst Secretaris der Legatie en Resident, en jan hovy, des Keizers Lijfchirurgijn. Flaauwe berigten heb ik, dat van deze laatsten vele aanteekeningen, zelfs eene levensbe schrijving, zouden bewaard zijn. In deze was zeker veel merkwaardigs; zoo als ik mij beloven durf uit de Handschriften van den Heer klaas kalf, niet minder door zijne reizen als Marquis de Veau bekend, dan door zijne
| |
| |
weldadigheid en kunstliefde beroemd geworden, waarvan mij het gebruik is toegezegd.
Heuschelijk beveel ik mij en mijn werk aan de genegenheid mijner Landgenooten; en elk bunner, die mij eenige bijdragen kan bezorgen, zal mij bijzonder verpligten, dezelven óf aan het adres der Uitgeveren van dit Tijdschrift, óf aan het mijne, Vrederegter te Zaandam, te zenden.
Door de plaatsing van deze uitnoodiging zal ik mij ook aan U zeer gehouden rekenen, en, U zoo wel van mijne achting als dienstvaardigheid verzekerende, noem ik mij,
Mijn Heer!
Uw D.W. Dienaar
jacobus scheltema.
Zaandam,
den 14 April 1812. |
|