Edele grootmoedigheid.
In den laatsten oorlog werd een Oostenrijksch Ritmeester op fouragie uitgezonden. Hij begeeft zich met zijn korps naar het aangewezen oord, eene eenzame vallei, rondsom van hosch omgeven. Hij ontdekt eene geringe hut; klopt aan; een oude Hernhutter met een' grijzen baard verschijnt. ‘Vader,’ zegt de Ritmeester, ‘wijs mij een veld, waar mijne ruiters sourageren kunnen.’ - ‘Tot uwen dienst, Mijnheer,’ is het gereede antwoord. De welberaden Hernhutter stelt zich aan de spits, en bestijgt met hen de hoogte. Weldra ontmoeten zij een rijk koornveld. ‘Ziedaar hetgeen wij zoeken,’ zegt de aanvoerder. - ‘Nog een weinig verder, bid ik u,’ herneemt de grijsaard; ‘het zal u niet berouwen,’ Zij vervolgen hunnen weg, en komen, na een kwartier uurs, aan een ander stuk bouwland. De ruiters stijgen af, maaijen het graan, beladen hunne paarden met dien oogst, en zetten zich weder in den zadel. ‘Vader,’ zegt de Ritmeester, ‘gij hebt ons buiten noodzaak zoo ver gebragt; het eerste veld was beter.’ - ‘Dat is zoo,’ antwoordt de regtschapen grijsaard; ‘maar dat veld was het mijne niet.’