Vriendschap en liefde.
(Le Bonheur individuel, par Mr. le Senateur vernier.)
De oorsprong der Liefde is onzeker, het wezen der Vriendschap goddelijk; grilligheid doet de Liefde binnensluipen, de grondslag der Vriendschap is de deugd; de eerste is steeds naar het zinnelijke uitgestrekt, de andere is de eigendom der ziele; de Vriendschap moge min levendig zijn, zij is niet min teeder dan de Liefde; deze is ligtzinnig en onstandvastig, gene vast en duurzaam; de tijd verwoest de Liefde, den zetel der Vriendschap bevestigt hij; de eene beheerscht slechts de onstuimige jeugd, de andere bekoort en versiert elken leeftijd. Hoe kiesch ook de Liefde zich vertoone, zij kan den hoon, haar aangedaan, verduwen, en elk vermag op hare ongewijde altaren te offeren; de Vriendschap onderscheidt zich, door alleen de hulde te ontvangen van zuivere, gevoelige en deugdzame harten. De eene is steeds omringd van vrees, wantrouwen, onrust en verwarring; de andere heeft het vertrouwen, de opregtheid en de zekerheid tot gidsen; niets verbittert de genoegens, welke zij doet smaken; door haar geniet de mensch het tegenwoordige, het voorledene en toekomende; en indien het geluk te vinden zij op aarde, 't is inzonderheid van haar dat men hetzelve mag verwachten. De Liefde is niet dan het vermaak der ziele; de Vriendschap is derzelver voedsel en steun. Deze heeft moeds genoeg, ons ten gepasten tijde te bestraffen, onze misslagen ons te doen op-