Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver het gelijken van afbeeldingen en portretten; voor schilders en beeldhouwersGa naar voetnoot(*).(Werkplaats van Alcamenes, die als beeldhouwer arbeidt.) Mnesias.
Laat ons nu eens spreken van uw voortreffelijk werk, Alcamenes; of liever, vergun mij dat ik eenen anderen dag geheel aan de beschouwing van dit schoon en rijk zamenstel toewijde. Ik zie naast mij het borstbeeld van Anaxagoras.
alcamenes.
Pericles wil dit in het Lyceum plaatsen. Het is slechts eene eerste schets. | |
[pagina 123]
| |
mnesias.
Laat ons veronderstellen, Phidias, dat de gelijkenis volmaakt is.
phidias.
Dit borstbeeld zal buiten twijfel zeer schoon zijn, als het afgewerkt is. De gelijkenis zal dan waarschijnlijk minder treffend, maar wezenlijk meer volmaakt zijn.
mnesias.
Vergun mij u te vragen, Phidias, in welken zin men zich kan voorstellen, dat de gelijkenis minder treffend, en evenwel meer volmaakt zal zijn, als het werk is afgedaan.
phidias.
Om op uwe vraag te antwoorden, is noodig, dat ik dadelijk de gronden ontwikkel, die de kunst voorschrijft bij het navolgen der natuur. De schilder en beeldhouwer, zich de voorwerpen vertegenwoordigende, die zich aan hen zintuig des gezigts voordoen, bezigen vier soorten van navolgingen, ter bereiking van de volmaaktheid: de persoonlijke (l'individuelle), de bijzondere (la spécifique), die, welke tot het geslacht behoort (la générique), en de hoogdenkbeeldige (la transcendante). De persoonlijke navolging vestigt, met al het vernuft, haar eigen, hare blikken op het tegenwoordig voorwerp, en volgt het met alle mogelijke naauwkeurigheid. Deze getrouwheid, zeker, is de eerste en voornaamste pligt van den kunstenaar; zij geeft waarheid aan zijn werk; en deze eigenschap streelt den beminnaar, door de overeenstemming der gelijkenis, die hij vindt, tusschen de voortbrengsels der natuur, en de werken der kunst. De bijzondere navolging geeft met eene ongemeene juis heid de eigenschappen te kennen, welke de natuur hare voortbrengsels indrukt, volgens de onderscheidingen van jaren, kunne, luchtstreek, omstandigheden; en de veranderingen vooral, die zij voortbrengt door de bewegingen, welken de hartstogten in de beweegbare deelen van de figuur verwekken. Zoodanig verzacht de kunste- | |
[pagina 124]
| |
naar den vorm der jeugd en der kunne, geeft de mannelijke trekken sterker uitdrukking, veredelt die van den deugdzamen man, teekent op eene kennelijke wijze het nationaal karakter, en doet de hartstogten spreken door de houdingen van het ligchaam en de werking der spieren De navolging, welke tot het geslacht betrekking heeft, verbetert het werk der kunst, naar de algemeene regels der evenredigheid, uitwerksels eener lange reeks van vergelijkende opmerkingen, die aanleiding gaven tot de kennis van het tegenbeeld, volgens hetwelk de natuur alle de wezens vormt, die tot één geslacht behooren. De ligte onderscheidingen, welke de bijzondere leden kenmerken, zijn zoo vele uitzonderingen op dit algemeen tegenbeeld; maar zij wijken niet af van die wezenlijke evenredigheden, waartoe de kunstenaar zijn werk terugbrengt, zonder echter meer dan noodig is de bijzondere trekken uit te wisschen, welke de gelijkenis doen kennen. Eindelijk de hoogdenkbeeldige navolging neemt de algemeene gronden der natuur aan, welke in elk harer voortbrengsels de eenheid, de kracht en de bevalligheid vereenigt. De eenheid is hierin gelegen, dat het bestaan van een voorwerp, in een gegeven tijd, slechts één oogmerk heeft. De overeenstemming van alle de deelen, die zijne beschaving uitmaken, werkt mede tot de vorming dezer eenheid. De kracht bestaat hierin, dat de natuur aan het voorwerp alle de noodige sterkte verleent, om het doel van zijn bestaan te bereiken. Deze kracht is op het bevalligst gelenigd door de wijze spaarzaamheid der natuur, die het gebruik van het overtollige der krachten matigt. Het is door het navolgen van dezen voortreffelijken maatregel, dat de Grieken in de schoone kunsten alle andere volken hebben overtroffen. Bij ons eigent zich de aanschouwer, in eene statue, in een borstbeeld, in eene schilderij, met vermaak en gemak, de welgekozene bedoeling van den kunstenaar, die, even als de natuur, er slechts eene heeft, en even daarom op het | |
[pagina 125]
| |
klaarste wordt uitgedrukt. Hij beschouwt met genoegen het werk der kunst als bezield, dewijl het de noodige ontwikkeling der krachten doet zien; en zijn genot wordt niet gestoord door het gewaarworden van onnoodige buigingen of verdraaijingen, volstrekt onaangenaam, en met de natuur strijdig. Ook, terwijl onze schilders en beeldhouwers, door meesterstukken, de tempelen en gedenkteekenen van Griekenland versraaijen, zien de reizigers, in de stijfheid der Egyptische standbeelden, slechts de vertooning van beelden, welke het aan bezieling schijnt te ontbreken. Zij vinden, in het anders zoo verlicht Indië, slechts mismaakte, verwrongene, somtijds monsterachtige beelden der Mythologie, waarvan de allegorische zin moeijelijk te bevatten is, en welken het altijd aan bevalligheid en schoonheid ontbreekt. Zoodanig zijn de voornaamste gronden der navolging voor beeldhouwers en schilders. Laat ons nu het borstbeeld van Anaxagoras beschouwen. De gelijkenis is sprekend, omdat de ondeelbare trekken in deze eerste schets te sterk noch te uitsporig zijn, hetgeen elken kunstenaar ondanks zichzelven gebeurt, dewijl, de bijzondere eigenschappen van een gelaat eene uitzondering zijnde op het algemeen tegenbeeld, het natuurlijk is, dat deze uitzondering eenen snellen indruk maakt, door het contrast, dat zij oplevert, met het denkbeeld, dat men zich meestal van dit tegenbeeld vormt. Van dat tijdstip af is het zeer eenvoudig, dat men met meer kracht uitdrukt, hetgeen men levendiger gevoelt. Maar, wanneer Alcamenes deze eerste schets verbeteren zal, naar de regels der bijzondere navolging, zal hij eenige trekken verzachten, die eerder de zwakheid zouden doen kennen, dan den schoonen en gelukkigen ouderdom van Anaxagoras. Hij zal eenige onvermijdelijke onnaauwkeurigheden eener eerste proeve doen verdwijnen; en, als zijn verheven genie, op eene eenvoudige en voortreffelijke wijze, ons het gelaat van den Wijsgeer heeft gegeven, wiens ziel zich opheft tot het Eeuwig Wezen, | |
[pagina 126]
| |
dat de gesteldheid van het Heelal regelt; dan, Mnesias, zal in het beeld van Anaxagoras, dus afgewerkt, de gelijkenis, zonder te sterk of uitsporig te zijn, overblijven; zij zal volmaakter zijn, omdat zij aan alle de gelijkvormigheden meer zal beantwoorden. |
|