Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 112]
| |
dachtige beschouwing van den menschkundigen waardig. Schotland heeft, in elk vak van Wijsbegeerte en Geleerdheid, Mannen, die zich hoogstvoordeelig onderscheiden, voortgebragt, en de Geschiedenis van dit Volk, wanneer hetzelve afgescheiden en onafhankelijk was, is vrij bekend. Dan, het tegenwoordig karakter des Volks was toen nog niet gevormd: het vertoonde, te dien tijde, trekken van gelijke natuur met die, welke het Leenstelsel en de Roomsch-Catholijke Godsdienst over het geheele gelaat van Europa verspreid hadden, gewijzigd volgens den bijzonderen aard des gronds en der luchtsgestelteniste. De Hervorming, door welke zoo belangvolle veranderingen voortgebragt werden in het nationaal karakter, werd weldra gevolgd door de komst der Schotsche Monarchen op den Engelschen Troon; en het tijdperk, 't welk verliep van toen af tot de Vereeniging, is gedenkwaardig geweest, bovenal door de bloedige beroerten, in welke beide de afdeelingen des Eilands zich vonden ingewikkeld, en die, in eene zeer groote mate, voor het oog de Geschiedschrijveren, de huisselijke Geschiedenis diens Volks, en de langzaam toegaande veranderingen in deszelfs staat en zeden, verborgen. Sints de Vereeniging heeft Schotland, schoon het tooneel van twee niet geslaagde pogingen om het Huis van stuart ten troon te heffen, in vergelijking met andere Landen, rust genoten, en het is na het gemelde tijdperk, dat het tegenwoordig karakter der Landlieden zich grootendeels gevormd heeft; schoon de staatkundige oorzaken, daar op werkende, teruggebragt moeten worden tot de vroegere bedrijven der bijzondere wetgeving diens Lands. Eene oppervlakkige kennis van den Boerenstand in Schotland zal dienen om een onbevooroordeeld waarnemer te overtuigen, dat die Landlieden eene mate van kunde bezitten, niet algemeen gevonden onder denzelfden rang van menschen in andere Landen van Europa. In den | |
[pagina 113]
| |
laagsten stand onder deze Landlieden kan ieder lezen, en de meesten zijn eenigermate bedreven in de schrijf- en rekenkunst; en, onder het ruwe voorkomen van hunne zeden en spraak, zal een vreemdeling ontwaren, dat zij weetgierigheid bezitten, en een graad van kunde bekomen hebben, beantwoordende aan die voordeelen. Deze voordeelen zijn zij verschuldigd aan de voorziening eener Wet, gemaakt door het Parlement van Schotland ten jare 1646, het daarstellen van eene School in elke Parochie, door geheel het Koningrijk, bevelende, eeniglijk met inzigt om ter opvoedinge van de armen te dienen. Eene Wet, die mag wedijveren met eenig bedrijf van wetgevinge in de Geschiedenis voorhanden, 't zij men het oog vestige op de wijsheid in de eindbedoelingen, op de eenvoudigheid der te werk gestelde middelen, of op de voorzorgen, gedragen om deze middelen tot het voorgestelde einde krachtdadiglijk te doen medewerken. - Deze uitmuntende inrigting werd herroepen bij de troonbeklimming van karel den II in 1660, te gelijk met alle andere wetten, gedurende het bestaan des Gemeenebests gemaakt, als niet gewettigd door Koninklijke goedkeuring. Deze Wet sliep gedurende de regeringen van karel en jacobus, maar werd hersteld in dezelfde bewoordingen door het Schotsche Parlement, na de Omwenteling des jaars 1696; en dit is de jongste voorzorg, des gedragen. - De uitwerksels daarvan op het Volkskarakter mag men aanmerken dat begonnen zijn omtrent het tijdperk der Vereeniginge, en ongetwijfeld werkte dezelve mede, met den Vrede en de rust daaruit geboren, om het vlijtbetoon en de goede zeden daar te stellen, welke naderhand doorstraalden bij het gemeene volk in Schotland. De Kerkelijke inrigting in Schotland stemt gelukkig zamen met de evengemelde Schooiinstelling. De Kerkleeraars wonen dadelijk ieder in zijne Parochie, worden eigenaardig de Opzigters van de Parochieschool, en kunnen dus veel toebrengen tot gemak van den Onderwijzer | |
[pagina 114]
| |
en de vordering der scholieren. De Onderwijzer zelf is menigwerf een persoon, die naar het Leeraarambt staat, en die, gedurende den langen tijd van oefening en beproeving, in de Schotsche Kerk gevorderd, den tijd, welken hij kan uitsparen van zijne eigenlijke studie, zichzelven en anderen ten nutte maakt, door het aldaar geenszins verachtelijk ambt van Schoolmeester te bekleeden. Het is niet zeldzaam, dat in de vastgestelde Scholen, zelfs in de Landparochiën, gelegenheid is om Classicaal onderwijs te ontvangen; en velen der Landbouweren, zelfs sommigen der Werklieden, onderwerpen zich aan vele onthoudingen, ten einde althans éénen hunner Zonen het voordeel eener geleerde opvoedinge te bezorgen. De zwarigheid, welke te boven gekomen moet wo den, ontstaat niet uit de kostbaarheid van het onderwijs, maar uit het onderhoud der kinderen. In de scholen te platten lande wordt de Engelsche taal, het schrijven en rekenen geleerd voor zes schellingen in het jaar; het Latijn, twaalf schellingen. In de steden is het eenigzins duurder. 't Is hier de plaats niet, om naauwkeurig na te gaan, welk eene mate van onderwijs in deze kweekscholen ontvangen worde, noch ook om juist te bepalen, welk eene uitwerking zulks hebbe op de voorwerpen dezer onderwijzingen, of op de gemeente, tot welke zij behooren. Dat dezelve, over 't algemeen, bevorderlijk zijn tot naarstigheid en goede zeden, is buiten kijf, en wordt (met eenige weinige uitzonderingen) door de allezins beslissende ondervinding bewezen; en het gaat even vast, dat dit Schoolonderwijs ter oorzake strekt van de geestdrift, zoo algemeen onder de Schotten, om zich naar elders te begeven. Lord verulam heeft aan Kennis den naam van Kracht gegeven; anderen noemden dezelve, met minder eigenaardigheid, Deugd en Geluk; men sta ons toe, het een Drijfmiddel te heeten. Een mensch gevoelt, naar mate hij kundiger wordt, uitgebreider wenschen, en ziet om naar middelen om die wenschen te voldoen. Hij mag | |
[pagina 115]
| |
aangemerkt worden als iemand, die in zijnen gezigtskring een grooter gedeelte bevat van den aardbodem, op welken wij treden, en op een grooter afstand voordeelen te behalen ziet. Zijne begeerte of eerzucht, eenmaal opgewekt, wordt aangevuurd door zijne verbeelding; afgelegene en onzekere voorwerpen schenken een ruimer werkkring aan dit vermogen, en gebeurt het niet zeldzaam, dat afstand en onzekerheid, bij een jeugdig hart, prikkels zijn tot inspanning van de zielsvermogens. Wanneer, overeenkomstig met die natuurlijke werkzaamheid, eene grooter mate van onderwijs gegeven wordt aan de Landlieden van een gewest, bij vergelijking armer, gelegen in de nabuurschap van een ander, rijk in natuurlijke en verkregene voordeelen, en de slagboomen van afzonderinge weggenomen zijn, zal de verhuizing van het eerstgemelde naar het laatstgenoemde plaats grijpen in zekere mate, volgens wetten, bijkans zoo eenparig werkende als die, volgens welke de hitte zich verspreidt in rondsomliggende ligchamen, of het water waterpas loopt, als het aan zichzelve wordt overgelaten. In gevolge der artikelen van Vereeniginge, was de slagboom weggenomen, welke de twee Britsche Volken vaneen scheidde. Koude en armoede deed de gelukzoekende bewoners van het Noorden naar de Zuidelijker en milder oorden van Engeland afzakken, en naar de Volkplantingen in Oost en West henen trekken. De stroom der bevolking vloeit van het Noorden naar het Zuiden: want de oorzaken, die dezen vloed daarstelden, blijven werken, en een rijker land verkrijgt steeds sterkte door de toevloeijing van een kundig en sterk ras van menschen, in armoede opgevoed, gehard tegen moeite, en opgewassen tegen gevaar. De Predikers der Hervorminge in Schotland waren Leerlingen van calvijn, en bragten met zich zoo wel de geaardheid als de leerstellingen van dien grooten Man. De Presbyteriaansche vorm van Eerdienst en Kerkbestuur was dierbaar bij het Volk, als zijnde van eigene instelling; dezelve werden hun nog dierbaarder door de | |
[pagina 116]
| |
tegenkantingen, welke zij te verduren hadden van de Roomsche en Protestantsche Episcopale Kerken, over welke zij, na een honderdjarig soms bloedig strijden, in zoo verre zegepraalden, dat de Schotsche Kerk de steun des Rijksbestuurs en de bekrachtiging der Wet ontving. - Staande den langen tijd van twist en lijden, werd de geest des Volks meer en meer verhard en dweepachtig; en de Natie verkreeg geene geringe mate van geestdrijverij, welke eene kleur afgaf, zoo wel aan derzelver openbare bedrijven, als aan de bijzonder eigene deugden; waarvan nog heden ten dage de sporen gevonden worden. Toen de openbare Scholen in Schotland werden opgerigt, verkreeg het onderwijs, daarin medegedeeld, een karaktertrek van het Volk zelve. De Catechismus van de Westminstersche Godgeleerden was het algemeene Schoolboek, en werd den jongen Schotschen Landman in handen gegeven, zooras hij lezen kon; en zijne eerste leeslessen bestonden in lessen uit dit Godsdienst-onderwijs. Zulks houdt aan tot op den dag van heden. Na den Catechismus volgen, in eene bestendige reeks, de Spreuken van salomo en het Oude en Nieuwe Verbond. De scholier verlaat de school met kennis aan de Heilige Schriften, en het aannemen van de leerstellingen volgens de Westminstersche Geloofsleuze. In dezer voege zijn met het Schoolonderwijs in Schotland de leerstellingen der Nationale Kerke verbonden. Van hier dat de eerste en standhoudende verstandsoefeningen, bij den Boerenstand in Schotland, bestaan in godgeleerd geschilvoeren. Met eene sterke verkleefdheid aan de Nationale Geloofsbelijdenis gaat gepaard eene bijgeloovige voorkeuze aan zekere wijze van Eerdienst: de oorzaak daarvan zou duister wezen, indien het niet allezins bleek, dat de plegtigheden der Schotsche Kerke alle ingerigt zijn in eene regtstreeksche tegenkanting van die in de Kerk van Rome plaats hebben. Het onderwijs en de godsdienstige opvoeding der Landlieden in Schotland bevorderen geregeldheid van gedrag, | |
[pagina 117]
| |
en vormen hebbelijkheid van denken en opmerken. De goede hoedanigheden worden niet tegengewerkt door vastgestelde inrigtingen voor de armen, die, terwijl zij eere doen aan de weldadigheid, geenszins strekken om de wijsheid der Engelsche wetgevinge op te luisteren. Van landswege zorg te dragen voor den onderstand en de verzorging der armen, die, door ouderdom of ongesteldheden, buiten staat zijn om met werken den kost te winnen, is een maatschappelijke pligt; en, bijaldien in de uitvoering van een plan, tot dit oogmerk strekkende, eene onderscheiding kon worden ingevoerd, dat van dit genot waren en bleven uitgesloten alle de zoodanigen, wier behoefte het gevolg is van luiheid of verkwisting, zou dusdanig eene inrigting zoo redelijk als menschlievend mogen heeten. Maar eene algemeene belasting op iemands eigendom te leggen tot onderhoud der armoede, uit welk eene oorzaak ook herkomstig, is een zeer gevaarlijke maatregel. Zulks moet in eene groote mate strekken als eene gift aan de luiheid en een last wezen voor den vlijtigen. Het ontneemt ondeugd en traagheid de meest gevreesde gevolgen; het ontzet deugd en naarstigheid van de scherpste prikkels. In vele gevallen moet het den prijs des arbeids niet als zegen, maar als vloek voor den arbeider doen beschouwen, die, als er iets overschiet van 't geen hij wint, boven 't geen hij ter vervulling zijner behoeften noodig heeft, dat meerdere niet zal besparen, maar tot eigen genoegdoening verteren, vertrouwende, dat er door liefddadige beschikkingen voor zijn en zijns gezins onderhoud gezorgd is, wanneer ziekte hem den arbeid doet staken, of de dood hem wegrukt. - Gelukkig strekt in Schotland de eigenste inrigting voor het Onderwijs der Jeugd, om het invoeren van eene Landsvoorziening der Armen tegen te gaan: wat de wetgeving aldaar met de eene hand gaf, en met de andere weigerde, was even bevorderlijk voor vlijtbetoon als voor goede zeden. Het zal, na het bovengemelde, niemand bevreemden dat de Landlieden in Schotland eene meer dan gewone mate van voorzigtig- | |
[pagina 118]
| |
heid en bedachtzaamheid bezitten; dat zij nader, dan lieden van hunnen staat, komen tot de bepaling van een Mensch, bevat in de woorden: ‘een wezen, dat vooren achterwaarts ziet.’ - De bijgebragte aanmerkingen lijden uitzonderingen; de gunstige uitwerking van de evengemelde oorzaken wordt wel eens door andere van een tegengestelden aard tegengewerkt: dan, dit stuk nader uit te pluizen, behoort niet tot mijn tegenwoordig onderwerp. Wanneer de Hervorming in Schotland was ingevoerd en op vasten grond gevestigd, werden alle muzijkinstrumenten uit de Kerken verbannen, dewijl dezelve al te veel van het wereldlijke hadden. De stemmen der vergaderinge, in stede van door het geluid eens speeltuigs geleid te worden, moesten zich schikken naar den toon, dien de voorzanger van een Psalm aanhief. Kerkgezang maakt gevolgelijk een gedeelte uit van de opvoeding der Boerenjeugd in Schotland: veelal orden zij in die zangkunst onderwezen, in de lange wintera onden, door den Schoolmeester, of door rondreizende Zangmeesters, wegens de fraaiheid of sterkte hunner stemme beroemd Dit gedeelte der opvoedinge was voorheen eenigzins in verval geraakt, doch is zints dertig of veertig jaren weder in zwang gebragt, wanneer teffens de muzijk eene hervorming en verbetering kreeg. Met dit alles is het Schotsche Psalmgezang in den grond slecht. Ontbloot van smaak en welluidendheid, steekt het zeer af bij de keurigheid en het treffende van andere gezangen. Dat het dansen mede over 't algemeen een gedeelte uitmaakt der opvoedinge onder den Schotschen Boerenstand, zal met reden allen verwonderen, die de omschrijving dezer lieden nagaan; en nog meer de zoodanigen, die letten op den gestrengen geest van het Calvinismus, van welken het Volk diep doordrongen is, en die van deze uitspanning een sterken afkeer betoont te hebben. De winter is mede de tijd, wanneer zij dansen leeren en ook zllen onderwijs ontvangen. In de danskunst worden zij | |
[pagina 119]
| |
doorgaans onderwezen door lieden uit hun midden, die gedurende de zomermaanden den dagelijkschen arbeid verrigten. De dansschool is gewoonlijk de koornschuun, de dorschvloer het dansperk; zijnde die plaats doorgaans verlicht door kaarsen aan 't einde van een gespleten stok, terwijl het andere einde in den wand steekt. Velerlel dansen voeren zij uit. De gesteldheid op dit vermaak, onder lieden van allerlei stand in Schotland, en bijzonder onder de Landlieden, is zeer groot. Nadat de arbeid van den dag volbragt is, gaan jongelingen en jongedochters, in koude en stormachtige winteravonden, eenen verren weg wandelen, om de dansscholen te bezoeken. Op het oogenblik dat de vedel een Schotsch danslied aanheft, schijnt alle vermoeidheid te verdwijnen; zelfs de door veelvuldigen arbeid gekromde Boer rigt zich overeinde; zijne wezenstrekken drukken zijn gevoel voor de muzijk uit; elke zenuw schijnt te trillen door aandoening; alles duidt de levendigste deelneming aan. Bij deze Boeren en Boerinnen heeft men niet zoo zeer de bevalligheid te bewonderen, als wel de vlugheid, de hartelijke deelneming, en het wel waarnemen der tempos. De wijze van dansen, alsmede de dansdeunen zijn over geheel Schotland algemeen. Thans zijn ze in Engeland doorgedrongen, en hebben daar bij aanzienlijken stand gegrepen; zij staan zeker meer en meer algemeen te worden. Die heerschende smaak voor het dansen, onder een Volk, zoo diep doordrongen van den geest der leerstellingen van calvijn, is eene dier strijdigheden, welke de wijsgeerige waarnemer zoo menigmalen aantreft in Volkszeden en gebruiken. Dezelve moet waarschijnlijk toegeschreven worden aan de Schotsche Muzijk, die, met alle derzelver verscheidenheden, zoo vol is van het aandoenlijke; terwijl de levendiger toonen die sterke bewegingen verwekken, welke in dansen alleen vermaak en voldoening vinden. Deze zegepraal der Schotsche Muzijk over den geest van den heerschenden Godsdienst is nogtans niet verkre- | |
[pagina 120]
| |
gen, zonder langdurige en sterke tegenkantingen te overwinnen. De veelvuldige Secten, van de vastgestelde Kerk verschillende uit hoofde van de loslating, welke zij bespeuren, of wanen te ontdekken, van de oorspronkelijke leer en tucht, veroordeelen in 't algemeen dit dansen, en wraken ten hoogste de dansscholen; terwijl het oudste en ernstigste gedeelte des Volks deze zamenkomsten van jonge lieden veeleer duldt dan goedkeurt, waar gedanst wordt op de toonen der alles in beweging brengende Muzijk, waar men de zorg verbant, den arbeid vergeet, en somwijlen de voorzigtigheid niet in acht neemt. De Hervorming, die nadeel toebragt aan den opgang van andere schoone kunsten in Schotland, belemmerde waarschijnlijk, doch kon niet verhinderen, dat de Muzijk daar stand hield; eene omstandigheid, welke den onpartijdigen onderzoeker zal overtuigen, dat die Muzijk niet alleen vóór dat tijdperk bestond, maar reeds diepe wortels bij de Natie geschoten had, en eene sterker proeve oplevert van derzelver oudheid, dan van elders kan worden bijgebragt. De indruk, welken de Schotsche Muzijk gemaakt heeft op het Volk, wordt vermeerderd door hare vereeniging met de Volksliederen, waarvan er vele van onderscheide waarde, voorhanden zijn. Deze Liederen, gelijk die van alle andere Volken, zijn deels grappig, doch loopen meest over liefde, oorlog en drinken. Liefde slaat er den boventoon in. Zonder de hoogste vlugt van verbeelding te nemen, vertoonen zij eene diepe kennis van het menschelijk hart, en ademen eenen geest van genegenheid, en soms van kiesche en romaneske teederheid, welke de hedendaagsche dichtkunst niet kan overtreffen, en die in de meer beschaafde dichtstukken der Ouden zeldzaam gevonden worden. Moeijelijk zou het vallen, den oorsprong na te gaan en te ontdekken van de tot minnedichten zoo zeer overhellende eigenschap der Land-zanggodinne in Schotland, | |
[pagina 121]
| |
zoo zeer doorstralende in die zangen: zij zijn in de stilte van het verloop des tijds opeengehoopt; en het is nu misschien onmogelijk, dezelve in tijdorde op te geven; hoezeer zulk eene opgave tot de kennis van smaak en zeden zeer veel zou kunnen toebrengen. Derzelver tegenwoordige invloed op het Volkskarakter is groot en treffend. Daaraan moet grootendeels worden toegeschreven de romaneske liefdedrift, welke dikwijls zoo kennelijk doorstraalt, als zeldzaam het geval is in andere Landen, onder dezelfde soort van volk. De opgehangene schilderijen van liefde en geluk in die zangen dringen diep in het hart der landjeugd, en die indruk wordt nog daarenboven versterkt door de Muzijk, welke er zich mede vereenigt. Deze paren zich met zijne eigene jeugdige aandoeningen; zij verheffen het voorwerp zoo wel als de natuur van zijne verknochtheid, en schenken aan de indrukken der zinnen de schoone kleuren der verbeelding. Van hier dat een Schotsche Boer in zijne minnarij dikwijls een geest van avontuurzoeken blootlegt, waarover een Spaansche dolende ridder zich niet zou behoeven te schamen Nadat het werk van den dag afgedaan is, gaat de minnaar naar het huis zijner beminde, soms op een grooten afstand; de lengte of slechtheid van den weg schrikt hem niet af. Hij nadert haar huis in stilte, door de donkerheid begunstigd. Een teeken aan deur of venster, waarschijnlijk afgesproken en aan niemand dan het minnend paar bekend, strekt ten blijk van zijne aankomst; nu en dan wordt het herhaalde keeren gegeven, eer de grillige schoone gehoor wil verleenen. Maar leent zij gehoor, dan sluipt zij stil ten huize uit, en ontvangt de liefdebetuigingen haars minnaars bij het maanlicht of in den donkeren nacht. Bezoeken van dezen aard zijn de onderwerpen van vele Schotsche Minnezangen. Zamenkomsten van die soort treft men overal tusschen de jeugd bijkans aan: maar het is niet oneigen te veronderstellen, dat dezelve in eene hooger mate en in eene meer romaneske gedaante zich voordoen onder den Boerenstand van | |
[pagina 122]
| |
een Volk, dat meer onderwezen is, en in zijne Landliederen uitdrukkingen aantreft, overeenkomende met zijne jeugdige aandoeningen, en waarin de vonken van drift gestadig worden aangeblazen door eene Muzijk vol aandoenlijk- en teederheids. De regtstreeksche invloed van natuurlijke oorzaken op de verknochtheid tusschen beide de Seksen is, in vergelijking gesproken, gering, maar wordt door zedelijke oorzaken gewijzigd boven eenige andere aandoening der ziele. Onder deze spelen Dichtkunst en Muzijk geene geringe rol. Onder de sneeuw van Lapland en de brandende zon van Angola vervoegt zich de minnaar bij zijne beminde, en overal zoekt hij het verdrietige van den weg door behulp van dicht en zang te verkorten.
(Het slot bij eene nadere gelegenheid.) |
|