arbeid opvoeden, en bragt hem in het Collegie van Montaign De jongeling maakte zich het onderwijs aldaar zoo ten nutte, dat hij, gelijk een pascal, reeds in zijn vijftiende jaar nieuwe ontdekkingen in de Meetkunde deed. Reeds was zijn naam in Europa bekend, en de Geleerden zochten als om strijd het gezelschap des jongen leerlings van Montaigu. Het gerucht van dezen vroegtijdigen roem kwam zoo dikwerf ter ooren dezer Dame, dat zij er eindelijk trotsch op werd, zulk eenen zoon gebaard te hebben. Zij had namelijk zijne minnemoeder doen opspeuren, en was dus van het lot des kinds onderrigt, zonder het nogtans te hulp te komen. IJdelheid bewerkte, wat de stem der Natuur niet vermogt had. Zij begeeft zich naar het Collegie, en begeert den jongeling te zien. Hij verschijnt. Zij spreekt veel van de dwingelandij des vooroordeels, van de moeite, die het haar gekost had, hem te verlaten, enz. ‘Ik ben uwe moeder!’ zegt zij eindelijk tot hem. ‘Gij, Mevrouw, mijne moeder! - Gij bedriegt u. Ik heb geene moeder, dan die, welke mij als kind opgepast en verzorgd heeft.’ - Hij keerde haar den rug toe, en zag ze nimmer weder; maar was steeds de teederlievende en gehoorzame zoon zijner voedster, en betaalde haar in haren ouderdom de verzorging zijner kindschheid met woeker.’