Guilielmus Theodorus Baumhauer, Specimen Juridicum inaugurale de Lege VIII. C. si certum petatur. Accedunt tria capita observationum in Ciceronis librum secundum Academicarum Quaestionum. cet.
In dit proefstuk wordt de achtste wet uit den tweeden titel van het vierde boek van den Codex behandeld. In dezelve beslissen de Keizers diocletianus en maximianus, dat, indien men geld ter leen vraagt, en de andere, in plaats van geld, een stuk goed, onderling eerst gewaardeerd, om hetzelve tot geld te maken, overgeeft, daarvoor een onderpand ontvangt en voor zich eene rente boven den houderdsten penning daarvan bedingt, alsdan de gewaardeerde som, hoe zeer het verpande goed van minder waarde is, met eene rente, gerekend naar den honderdsten penning, zonder meer, moet worden terug gegeven. Dit onderwerp is beknopt, maar met smaak en geleerdheid bewerkt. De wet wordt veelal uit de beste geschriften der ouden opgehelderd. De taal is zuiver, de stijl krachtig, de ontwikkeling geregeld. De Recensent zoude nogtans gaarne gezien hebben, dat deze wet, over welker opvatting en zin nog zoo