| |
Jésus, Fragment, par D.P.G. Humbert de Superville, (de la Haye.) Imprimé aux dépens de l'Auteur. à Leide, chez A. et J. Honkoop. 1812. 8vo. f 1-4-:
Weinigen hebben het gewaagd, de Lijdensgeschiedenis van den Zaligmaker, hoe rijk ook in treffende tooneelen, dramatisch te beärbeiden, en het voorbeeld van onzen de groot in zijnen Christus Patiens heeft schaars navolgers gevonden. Inderdaad is deze taak moeijelijker, dan zij in den eersten opslag mag schijnen. Het heeft veel in, een' persoon als jezus sprekend in te voeren, Hem, op wiens lippen genade en waarheid was uitgestort, en die zoo wel met alle de kracht van den hoogsten Godsgezant, als met de wijsheid van den
| |
| |
voortreffelijksten Menschenkenner, slechts datgene zeide, hetwelk ter bereiking zijner groote oogmerken dienen kan; die, vooral in zijne laatste lijdensuren, zoo wel zijne leerlingen door de hartelijkste vertrouwelijkheid tot zijn heengaan voorbereidde, als aan de mishandelingen zijner vijanden een verachtend stilzwijgen tegenstelde, slechts nu en dan afgebroken door enkele gezegden vol majesteit, geest en kracht, die als vlammende pijlen hun hart moesten treffen.
In weêrwil dezer moeijelijkheid, heeft een onzer Landgenooten deze hagchelijke taak thans op zich genomen. Het voor ons liggende fragment behoort (volgens een kort voorberigt) tot eene reeds bewerkte dramatische proeve in drie deelen, (een ophelderend vertoog en eene beredeneerde beschrijving der platen, die nog een deel in folio zouden beslaan, medegerekend) De Schrijver zendt dit stukje als eene proeve vooraf, om zijn werk door het publiek te laten toetsen. Het zij ons dan ook vergund, vrijmoedig en bescheiden ons oordeel in dezen mede te deelen, zonder daarmede nogtans iemand te willen voorinnemen, daar het ons zeer aangenaam zal zijn, dat dit stukje door velen, in zoo verre zij der Fransche tale kundig zijn, gelezen worde. Immers des Schrijvers doel - het karakter van jezus te doen waarderen en beminnen - is boven alle bedenkingen verheven, en doet zijn hart eere aan. Het is dus alleen de uitvoering, omtrent welke wij hier onze gedachten zeggen zullen.
In zijn eigenlijk voorberigt, hetwelk de Schrijver verzoekt, dat gelezen worde, daar het beginsel, waarop zijn werk steunt, daarin wordt opgegeven, kenmerkt hij jezus als den deugdzamen man der Stoicijnen, in den worstelstrijd met tegenspoed niet onderdoende, en zijn lijden als de zegepraal van 's menschen vrijwerkend beginsel op de wetten der zinnelijke wereld. Hij wilde tevens de leer van jezus, in de hoofdtrekken, in deszelfs eigen' mond leggen, het leerstellige nogtans zorg- | |
| |
vuldiglijk ter zijde zettende, en alleen het zedelijke zóó doende uitblinken, dat jezus meer algemeen het onderwerp onzer gesprekken werd, door ons meer op onszelven terug te leiden. Verhevene onderneming, voorwaar! wier gelukkige uitvoering den Schrijver bij alle menschenvrienden den hoogsten dank zou waardig maken.
Dan vooreerst treft ons, in de beschouwing van het Tooneelstuk zelve, de sterke afwijking van de Evangelische Geschiedenis. Jezus is, ter dood veroordeeld, in den kerker, alleen. Hier komt judas bij hem, met de wanhoop in het hart, verwenscht zijn verraad, en wil den Zaligmaker redden. Dan deze weigert dit, en spreekt judas met de grootste bedaardheid, ja met de teederste liefde, toe. (Judas wordt hier van de gunstige zijde beschouwd, waaronder hij in onzen tijd bij velen bekend staat.) De ongelukkige boeteling kan zich echter niet te vrede stellen, en verlaat vertwijfeld den kerker. Daarop komt, na eene alleenspraak van jezus, johannes (door den Schrijver jonathas genaamd) binnen, met wien het gesprek bijna tot het einde van dit Fragment wordt voortgezet. Jezus ontwikkelt hem de hoofdpunten zijner leer (naar het begrip des Schrijvers), en poogt hem over het naderend scheidingsuur gerust te stellen; vooral echter de gevoelens van wraak (die vuur uit den Hemel op het hoofd der vijanden van jezus wenscht) in den geliefden leerling met wortel en tak uit te roeijen; plengt dan eenige droppelen wijns op een' steen ter eere van den heiligen pligt, en geeft den beker aan jonathas over, (dit zal wel het Avondmaal zijn;) vervolgens verwijdert hij zich een oogenblik naar den achtergrond des kerkers tot eene diepe overdenking, en vindt den geliefden leerling slapende, (waarschijnlijk het tooneel in Gethsémané.) Eindelijk, na een' zwaren zelfstrijd, zegt jezus: Alles is volbragt! Jonathas ontwaakt en jammert, - jezus levert zich in handen van den hopman, die hem aan de kerkerdeur toeft.
Men heeft den bekenden kotzebue met regt be- | |
| |
rispt, omdat hij in zijnen Hugo Grotius de geschiedenis van onzen doorluchtigen Landgenoot zóó verminkt heeft, dat een Nederlander die naauwelijks herkennen kan. Met veel meer regt nog mag men dit verwijt aan onzen Schrijver doen, daar de Evangelische geschiedenis aan elken Christen nog veel bekender is, dan die van de groot aan den Hollander. Het staat den Dichter zonder twijfel zeer vrij, de gebeurtenissen naar zijn oogmerk te verschikken of te veranderen; doch in eene geschiedenis van dat belang, en van die bekendheid, als de Evangelische, moet hij daarin toch zeer omzigtig te werk gaan, wil hij niet alle illusie wegnemen. In zulk een geval grenzen historische en dichterlijke waarheid zeer na aan elkander, en het geval wordt schier gelijk met eene gebeurtenis, die wij zelve beleefd hadden, en die de Dichter ons in eene geheel andere gedaante ten tooneele voerde.
Dit is het echter nog niet alles. De genoem le veranderingen in de geschiedenis treffen nog niet regtstreeks de dichterlijke waarheid; maar deze wordt geheel weggenomen, wanneer men eenen man, die vóór achttien eenwen leefde, de taal van eenen wijsgeer, die vóór acht jaren stierf, bijna met zijne eigene woorden, in den mond legt; wanneer men gindschen man, die zich (het zij nu te regt of te onregt, dit is hier onverschillig) als onmiddellijk Gezant van God deed voorkomen, en in die hoedanigheid sprak als magthebbende, slechts de raadgevende taal des redenerenden wijsgeers leent. Neen! den kritischen wijsgeer zelven moet het stuiten, jezus (bl. 50, 51.) de leer van het onvoorwaardelijk pligtsgebod, en deszelfs onafhankelijkheid van het geluk, als een echte Kantiaan te hooren verdedigen; en de Christen, die de naauwe betrekking kent tusschen de voorbereidende leerschool der Mozaïsche bedeeling, en de volmaaktere wet der vrijheid, door jezus zoo stellig geleerd, (b.v. matth. V:17, 18.) zal het althans zeer onovereenkomstig met het karakter van den voorgestelden persoon vinden, dat hij aan jonathas (bl. 44) leert, dat men
| |
| |
den heiligen, eeuwigen God te vergeefs in den God van Israël zou zocken. Zulke individuele gevoelens van den Schrijver moest hij nooit in den mond van jezus leggen.
Over 't geheel heeft de eerbied, met zoo veel regt aan den persoon en de leere des Verlossers toegedragen, sommige goedgezinde menschen bewogen, om dezen aan zich en aan anderen in die gedaante voor te stellen, onder welke men zijn beeld meest met het zoogenoemde zuivere Deïsmus in overeenstemming kon brengen, en men heeft daaraan de Geschiedenis veeltijds geheel opgeofferd. Het is echter niet de jezus onzer verbeelding, het is de jezus der Evangeliën, de wonderdoener, de man vol geest en kracht, die zich, nog in zijne laatste uren, stellig den beloofden Messias, den weg, de waarheid en het leven noemt, die van den Vader was uitgegaan, deze jezus is het, wien de Godsdienstvriend, en althans geen wijsgeer uit de achttiende eeuw is het, wien de Dichter op den naam van den Godsman van Nazareth moest voorstellen. - Hoe bespottelijk zou het niet zijn, wanneer wij den goeden vader homerus eene plaats uit de Henriade in den mond leiden? En echter is dit onderscheid niet grooter, dan dat, hetgeen, althans in den vorm, tusschen het Evangelie van johannes en de Kritiek der zuivere Rede plaats heeft.
Bovendien zijn er enkele uitdrukkingen niet alleen, maar ook gevoelens in den Schrijver, die ons uitermate bevreemd hebben. B.v. de taal van judas:
Insensible aux tourmens, as-tu le corps de fer?
Ou signas tu jadis un pacte avec l'Enfer?
wordt, naar ons gevoel, burlesk door overmaat van pathos, en herinnert ons te veel aan het geloof der Middeleeuwen. In de oude Mystères ware zulk eene taal beter te pas gekomen. - Ook behoort men, zelfs in den mond van judas, geene taal als deze te leggen: (bl. 22.) Is God een Tijger? omdat jezus van zijne op- | |
| |
offering gesproken had. Wij kunnen niet zeggen, dat de noot van den Schrijver op deze plaats ons voldoet. Ten uiterste onvoegzaam (om het zachtste woord te gebruiken) is het ook, Hem, die het leven en de onverderfelijkheid heeft aan het licht gebragt, al was het maar voor één oogenblik, aan de onsterfelijkheid der ziel te laten twijfelen. (bl. 24.)
Zulke en meer dergelijke vrijheden zouden ons van den hoofdpersoon, dien wij uit de onwraakbare getuigenissen zijner leerlingen kennen, niets dan den naam overlaten, zoo niet bij geluk het hart van den Schrijver ons voor deze teleurstellingen schadeloos stelde, door ons dien goddelijken hoofdtrek in het karakter van zijn' Held - liefde, sterker dan de dood, - in al zijnen glans voor oogen te malen. Deze liefde verloochent zich ook omtrent den verrader niet, en de Schrijver leent jezus gezindheden omtrent denzelven, die hij waarschijnlijk zou aan den dag gelegd hebben, indien judas, zoo als hij hier voorkomt, zijn gedrag in tegenwoordigheid des Verlossers verfoeid, en beloofd had, hetzelve zoo veel mogelijk weder goed te maken. De verontwaardiging, die jezus laat blijken op de taal van jonathas, dat vuur uit den Hemel op de hoofden zijner vervolgers nederdale, is eene schoone uitbreiding op het gezegde: gij weet niet, van welk eenen geest gij zijt. Nogtans komt het ons veel te sterk voor, wanneer de Schrijver, door menschlievenden ijver weggesleept, zijnen Held laat zeggen:
Jésus! ah! que ce nom s'efface en tous les coeurs!
Plutôt que de servir à des persècuteurs
De sanglant étendard! que plutôt anathême
De Zaligmaker voorzag deze gruwelen - (Ik ben, zeide hij, niet gekomen om vrede op aarde te brengen, maar het zwaard) en toch overwoog deze bedenking bij hem op verre na het besef niet van de heilzaamheid
| |
| |
der prediking van zijnen Godsdienst. Het zal ons wel niet gelukken, een menschlievender karakter, dan dat van jezus, te ontwerpen, zonder tot uitersten te vervallen, die schadelijk voor het menschdom zouden wezen. De beschrijving der Christelijke menschenliefde (bl. 55-58) is schoon, omdat zij uit het hart is opgeweld; doch wij kunnen niet voorbij, haren lof door paulus (1. Cor. XIII) ook aesthetisch schooner te vinden, omdat daarin alles gevoel is, terwijl het redekavelend systema hier de uitdrukkingen van dat gevoel wel eens verzwakt heeft.
De hier medegedeelde aanmerkingen nemen niet weg, dat wij in dit stukje veel goeds en schoons, en vele plaatsen der Evangeliën, vooral van johannes (Hoofdst. XIV.-XVII) fraai nagevolgd vinden. Wat de bijkomende karakters betreft, is judas sterk genoeg, bijna te sterk; doch hij vertrekt, zonder bepaaldelijk zijn plan te kennen te geven, hetwelk in het volledige Treurspel eerst moet ontwikkeld worden. In jonathas is de hartelijke, inniglijk aan zijnen Meester verkleefde johannes tamelijk wel bewaard gebleven; echter is hij wat te zwak, en de Schrijver, die hem als vertegenwoordiger van alle leerlingen invoert, had vrij wat meer partij van hem trekken kunnen, waardoor de zamenspraak, die nu somtijds in eene droog-wijsgeerige onderrigting zonder handeling ontaart, eene meer levendlge en dramatische houding zou verkregen hebben. In een paar fragmenten, in de noten medegedeeld, komt ons zeker kinderlijk gesprek met eenen lofzang voor, 't welk in dit zoo ernstige stuk door de kinderlijke (bijkans kinderachtige) uitdrukking met het overige zonderling moet afsteken: (niet, alsof wij den gemeenzamen, kinderlijken toon afkeurden, waar kinderen van jezus spreken; maar een Tooneelstuk moet één geheel uitmaken.) Beter behaagde ons de invoering van den zoogenoemden bekeerden moordenaar (kedar), wiens karakter, grimmige woede tegen het schijnheilige Priesterrot en den booswicht kajaphas, hem (bijna gelijk schiller's Karl
| |
| |
Moor) tot misdaden heeft aangedreven. Uit dit licht beschouwd, is dit karakter niet alleen dichterlijk schoon, maar zelfs, in zoo verre ons de enkele wenken der Geschiedenis voorlichten, zielkundig waarschijnlijk.
En nu de slotsom van ons onderzoek? Wij kunnen die in een paar woorden opgeven: Wij verlangen, dat de Schrijver zijn uitgebreid plan volvoere: alleen wenschen wij, dat hij daarin meer zijn hart dan zijn systema volge, en, met zich meer aan de eenvoudige Evangeliën en de echte kunst te houden, wijsgeerige uitleggingen en stelsels bij dezen arbeid uit het oog verlieze. |
|