Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize van Parijs naar Jeruzalem, door Griekenland, en terug door Egypte, Barbarijen en Spanje. Door F.A. de Chateaubriand. Uit het Fransch vertaald, in twee Deelen, door N.G. van Kampen. Iste Deel. Te Dordrecht, bij A. Blussé en Zoon. 1811. In gr. 8vo. 327 Bl. f 2-8-:Aan des Heeren van kampen's vertaalpenne hebben wij de overzetting te danken van de chateau- | |
[pagina 692]
| |
briand's Génie du Christianisme, een werk, waaraan hij meer deed dan bloot vertalen; verschikking, uitlating, omwerking, bijvoegsel troffen wij daarin aan; met één woord, hij maakte het voor den Hollandschen Lezer in 't algemeen geschikt: hij heeft des dank verdiend en verworven. Soortgelijk eenen voet heeft hij gehouden in het werk voorhanden, en daardoor op nieuw zijne Landgenooten verpligt. Eene Reize van Parijs naar Jeruzalem, door dien onvermoeiden en gevoelvollen man, die de woestijnen van Noord-Amerika doortrok! Hij ondernam dezelve ter volmaking eens werks, getiteld: Les Martyrs, ou le Triomphe de la Rcligion Chrétienne: een werk, volgens de aanmerking des Heeren van kampen, ‘een heldendicht in proza, in den smaak van den Telemachus, vol heerlijke plaatsen, treffende beelden, prachtige en aandoenlijke beschrijvingen; doch over het algemeen te weinig eenheid bezittende, en, zoo als men zegt, te bont, om als een klassisch werk de hedendaagsche letterkunde te versieren. Ook is de uitsluitend Roomsche geest, die den Schrijver zoo eigen is, in dat gedicht zeer duidelijk zigtbaar, met opoffering, zelfs der dichterlijke waarheid en welvoegelijkheidGa naar voetnoot(*). Dit alles maakt het anders fraaije werk tot eene woordelijke vertaling in het Nederduitsch minder geschikt;’ weshalve men het hoogwaarschijnlijk van van kampen niet te wachten hebbe. Wat hij aan het werk voorhanden gedaan hebbe, geeft hij in dezer voege te verstaan: ‘Ik heb mij (gelijk in werken van dezen aard ook zeer ondienstig is) niet overal aan de drooge letter van het oorspronkelijke gehouden, maar zoo veel mogelijk in den geest des Schrijvers zoeken in te dringen. Echter heb ik denzelven op som- | |
[pagina 693]
| |
mige plaatsen, waar hij aan zijne verbeelding, mijns inziens, te ruim den teugel vierde, een weinig besnoeid, en sommige misstellingen in enkele noten verbeterd. Ook eenige plaatsen, waar de Schrijver van zijne personele omstandigheden buiten noodzaak gewaagde, en die mij voor ons publiek minder belangrijk voorkwamen, dan voor hetgeen de Schrijver beoogde, heb ik óf verkort óf geheel weggelaten.’ Groote vrijheden heeft dus van kampen zich omtrent dit werk veroorlofd: eenige zullen de meesten hem gaarne toestaan en des dankweten; doch andere zijn van een betwistbaarder aard, daar zij den oorspronkelijken Schrijver, als 't ware, geheel schuil doen gaan. Hier het juiste midden te treffen, heeft veel werks in; doch, wanneer de Vertaler den Lezer des verwittigt, is hij grootendeels tegen opsprake gedekt, en loopt men geen gevaar van zich, verkeerd of te vergeess, op iets, als woordelijk van de chateaubriand gezegd, te beroepen; een ongeluk of mistasting, waartoe meermalen de te groote vrijheden eens Vertalers aanleiding gaven. - De noten, welke de Heer van kampen op sommige misstellingen meende te moeten maken, zullen de waardij des werks vermeerderen. Alles draagt blijk van de geschied- en oordeelkunde des Vertalers, zelfs waar men met hem niet geheel instemme. Om de uitgebreidheid des werks te bekorten, en dus den prijs minder te maken, heeft de Vertaler verscheidene min noodzakelijke bijlagen achter het derde Deel weggelaten; zoodat de Nederduitsche uitgave, in plaats van in drie, gelijk de Fransche, in twee Deelen volledig zal zijn. - Allezins heeft van kampen de beknoptheid zoeken te bevorderen, en te dien einde ook eene zeer uitvoerige inleiding voor het werk overgeslagen; eene inleiding, welke de Schrijver zelf onbegrijpelijk droog noemt. Dezelve bestaat uit twee verhandelingen, behelzende den staat van Athene en Sparta onder de Romeinen en in de Middeleeuwen, eene lijst der reizigers naar | |
[pagina 694]
| |
die steden, en een pleidooi voor de echtheid van de overleveringen der Christenen te Jeruzalem wegens de heilige plaatsen. Geheel laat echter de Heer van kampen zijne Lezeis niet verstoken van deze verhandelingen, maar deelt, in zijn voorberigt, het wetenswaardigste, zeer kort ineengedrongen, mede. Wij schrijven uit de eerste verhandeling af, 't geen chateaubriand vermeldt, wegens de lotgevallen der oude gedenkstukken te Athene. ‘De Tempel van Minerva (het Parthenon), die der Overwinning, een groot gedeelte van den Tempel des Olimpischen Jupiters, en de zoogenaamde Lantaren van Diogenes, werden in alle hunne schoonheid nog op het laatst der 16 en in het begin der 17de eeuwe door de Correspondenten van crusius en door deshayes gezien; de volgende Reizigers, tot op het laatst der 17de eeuwe, bewonderden het Parthenon nog in zijn geheel; maar de Lantaren van Diogenes was verdwenen, en de Tempel der Overwinning vloog in 1656 door een kruidmagazijn in de lucht, zoo dat slechts het fronton overeinde bleef. De latere Reizigers zagen ook dit fronton niet meer, dan weggebroken, en het Parthenon half vernield door de bomben der Venetianen. Men zal in deze Reize zien, hoe Lord elgin dit praalgebouw verder verminkt heeftGa naar voetnoot(*). Het denkbeeld valt hard, en is vernederend voor beschaafde Natien, dat de Tempel van Minerva, door alarik en mahometh II. ontzien, door morosini en Lord elgin verwoest is.’ In de tweede verhandeling tracht chateaubriand de echtheid der Christelijke overleveringen, nopens de onderscheidene tooneelen van het lijden des Verlossers, te staven. Ten slotte merkt hij op, ‘dat godsdienstige | |
[pagina 695]
| |
overleveringen niet zoo ligtelijk, als louter geschiedkundige, verbasterd worden: dezen worden aan de herinnering van eenige kundige lieden toevertrouwd, die de waarheid verbloemen of vergeten kunnen; genen berusten onder het opzigt van een geheel volk, 't welk dezelve werktuigelijk aan zijne kinderen ter hand stelt. Ook verandert de natuurlijke gesteldheid der plaatsen niet, en deze vindt men, gelijk d'anville reeds uitmuntend in zijne Verhandeling over het oude Jeruzalem heeft aangetoond, volkomen in de door overlevering geheiligde oorden weder.’ Wij mogen niet voorbij, hier plaats te geven aan eene aanmerking des Vertalers op des Schrijvers eersten bewijsgrond. ‘Dat dit,’ dus luidt dezelve, ‘te veel bewijst, blijkt uit de overleveringen der oude Grieken, welke men vooral bij pausanias vindt, en die dan met even zoo veel grond de daden der oude Fabelhelden en de wonderspreukigste verdichtselen zouden moeten doen gelooven, en wel als juist daar ter plaatse geschied. Wij willen intusschen het geschil over de al- of niet-echtheid der Christelijke overleveringen te Jeruzalem liefst in zijn geheel laten, doch raden den Lezer, die daarin eenig belang stelt, ook voor het tegendeel de Reis van jonas korte te lezen, wien ook busching gevolgd is, en die juist in de plaatselijke gesteldheid bewijzen tegen de echtheid dier overleveringen vindt.’ Het voor ons liggend eerste Deel bepaalt zich tot des Schrijvers Reize door het eigenlijke en Aziatische Griekenland; het tweede zal die door het Joodsche Land, Egypte en Afrika behelzen. Het oorspronkelijke was in geene Hoofdstukken verdeeld; de Vertaler heeft, zeer wel beraden, den Lezer de volgende negen rustplaatsen geschonken, onder de titels: Reize van Parijs tot Coron. Reize van Coron tot Misitra. Misitra, Sparta. Reize van Sparta tot Corinthe. Reize van Corinthe naar Athene. Athene. Vertrek van Athene, verblijf te Keratia. Reize naar den | |
[pagina 696]
| |
Archipel, Anatolien en Konstantinopel. Reize van Konstantinopel tot Rhodus en Cyprus. Aangezien, in het Mengelwerk van ons Tijdschrift, reeds een en ander belangrijk stuk, uit het oorspronkelijk werk vertaald, is overgenomen, mogen wij ons ontslagen achten, om voorbeelden van des Schrijvers wijze van beschouwing en innemende voordragt bij te brengen. De vertaling is gelukkig geslaagd, en de weinige, doorgaans korte, aanmerkingen des Overzetters strekken tot teregtwijzing en onderrigt. Bij de uitgave van het tweede Deel zullen wij misschien gelegenheid vinden ter overneming van eene en andere belangrijke bijzonderheid. - Nog willen wij onzen Lezeren berigten, dat wij in dit werk vele overwijzingen vinden tot de Landreis door Griekenland, door pouqueville, gedaan in de jaren 1798 tot 1801, waarvan wij eene vertaling in drie Deelen bezitten. Niet te vergeefs hebben wij, bij het doorlezen, dien naauwkeurigen Schrijver nageslagen, en zullen allen, tot opheldering, daaruit veel nuts kunnen trekken. |
|