| |
Clio's Bloemenmandje, door A. von Kotzebue. Uit het Hoogduitsch vertaald. Iste Deel. Te Amsterdam, bij C. Timmer. 1811. IV en 206 Bl. f 1-16-:
Het is in onzen tijd bij sommigen mode geworden, de gewigtigste, ernstigste zaken al spelend te behandelen, hetzij om die aan onbedrevenen ligter in te prenten, hetzij om de moeijelijkheden van het aanleeren uit den weg te ruimen, en aan ons verteederd, ineengekrompen geslacht de hand te bieden ter beklimming van den steilen top der wetenschappen. In hoe verre zulks voor kinderen nuttig en raadzaam zij, willen wij niet onderzoeken; dit is althans zeker, dat daarbij altijd eenige methode moet heerschen: maar dat men, alleen om der traagheid en ligtzinnigheid in de hand te werken, de Leermeesteresse van Volken en Vorsten, de Geschiedenis, wier aaneengeschakeld voorstel alleen aan hare talrijke, groote bedoelingen kan beantwoorden, tot den toon van een' Roman verlaagt, in kleine, losse, met opzet ver uiteenloopende fragmenten versnippert; dat men uit geachte Geschiedschrijvers alleen datgene opwarmt, hetwelk den onbedrevenen omtrent de dierbaarste belangen van zijn hart twijfelingen kan inboezemen, en tevens zoo inconsequent is, van met een ingewikkeld geloof de dolste sprookjes der oude reizigers na te vertellen; - dit is blijkbaar een misbruik, 't welk, zoo het algemeen veld won, voor hechte kunde en Nederlandsche grondigheid allergevaarlijkst zou
| |
| |
worden. En toch heeft kotzebue's verzameling van rhapsodiën, onder den naam van Clio's Bloemenmandje, waarin de denkende Lezer gewis alle de bovengemelde eigenschappen gevonden heeft, ook al eenen vertaler gevonden! Gewis is deze speculatie bevorderd door den naam van kotzebue, wien enkele goede Tooneelspelen bij een groot gedeelte onzer Natie zoo hoog geplaatst hebben, dat zij de bijna tallooze misgeboorten van zijne vruchtbare pen, zijn' met opzet nalatigen stijl, de belagchelijke eigenwijsheid, waarmede hij over de schoonste gewrochten der nieuwere kunst, die grootere mannen en dichters dan hij met hooge bewondering aanstaarden, nadeelig uitspraak durft doen, en eindelijk zijn' onverdraagzamen haat tegen het Christendom; dat zij dit alles, zeg ik, goedwillig over het hoofd zien. Dan, bepalen wij ons alleen tot zijn voor ons liggend geschrijf.
Het eerste stukje is eene vertaling (op de wijze van kotzebue, waarnaar men den oorspronkelijken Schrijver niet moet beoordeelen,) van bayle's Verhandeling over de Lasterschriften, waarin verscheidene goede aanmerkingen voorkomen.
Het tweede geeft ons eene schandelijke Bul van Paus clemens VI. te lezen, waarbij Koning jan van Frankrijk en zijne Gemalin (in 1351) van het houden aller door hen bezworene verbindtenissen worden vrijgesproken, wanneer zulks hun mocijelijk viel; waarvan echter die zelfde edele Vorst zoo weinig gebruik maakte, dat hij zich vrijwillig weder in handen der Engelschen stelde, uit wier gevangenis hij slechts op voorwaarden ontslagen was, die hij niet vervullen kon.
Hierop volgt eene oude verdediging der Joden, zoo het heet in 1656, ten tijde van cromwell, opgesteld. Hoe zulks, in onze dagen, nu de Joden overal de Burgerlijke voorregten genieten, te passe kome, vatten wij niet.
Na een enkel woord over de droomerijen van zekeren fortia d'urban gezegd te hebben (die b.v. Afrika
| |
| |
van afrukken, en Spanje van spenen wil afleiden, omdat beide door eene instorting der Middellandsche zee gescheiden waren) neemt kotzebue het Hoofdstuk van gibbon, over de voortplanting des Christendoms, in zijne verzameling op. Wat hiervan het doel zij, daar toch gibbon bij alle geletterden bekend, en ook tweemaal in de moedertaal des Schrijvers is overgezet, blijft ons duister, ten zij alleen, om zulke liefhebbers in de mindere standen, die zich gibbon niet ter lezing kunnen aanschaffen, toch vooral niet in hunne jammerlijke Christelijke vooroordeelen te laten verkwijnen. Dan, het onderwerp verdient wel, dat wij daarbij een oogenblik stilstaan. - Vijf redenen doen er zich, volgens gibbon en kotzebue, op, waardoor de spoedige uitbreiding des Christendoms, zonder eene bijzondere tusschenkomst der Voorzienigheid, kan bewerkt zijn: 1) De (zoogenoemde) onverdraagzaamheid der Christenen. Maar moest deze niet juist, uit den aard der zake, bij de uit beginsel van Veelgodendienst verdraagzame Grieken en Romeinen, meer afkeer dan goedkeuring doen ontstaan? Hadden de Christenen hunnen Godsdienst met dien van anderen gelijk gesteld, zoo liet zich de achting der volken voor een' wonderdadigen Godszoon ligtelijk begrijpen; maar het moest ieders spot of afkeer wekken, hen een' Gekruisigden als éénig voorwerp van vereering nevens het Hoogste Wezen te hooren verkondigen. Daarenboven, waren ook de Joden niet onverdraagzaam? en stonden hunne Proselyten toch wel eenigermate met die der Christenen gelijk? - 2) De leer van een toekomstig leven Maar de Schrijver bekent zelf, dat deze leere niet nieuw
was. Het viel waarlijk gemakkelijker, zich door de inwijding in de Mysteriën van eene zalige onsterfelijkheid te verzekeren, dan door den zwaren strijd van een Christelijk leven eerst aan het levenseinde de kroon der overwinning met vertrouwen te aanvaarden! Chiliasten waren de eerste Christenen toch op verre na niet alle, gelijk gibbon schijnt te willen. - De 3de oorzaak, door den Schrijver aange- | |
| |
voerd, bewijst juist tegen zijne stelling, die alle wonderdadige werking hier uitsluit. Zij is, namelijk, het geloof aan de wondermagt der eerste Kerke. Maar hoe kwam men eerst aan dit geloof? Naderhand, in de derde of vierde Eeuw, toen de Kerk reeds alom bloeide, was priesterbedrog en invloed van aanzienlijken zeer ligt mogelijk ter begoocheling; maar de eerste Apostelen, die geringe, verachte lieden, van waar, dan van de waarheid, ontleenden zij den moed, aan geheele Gemeenten over het gebruik der wondergaven in haar midden te schrijven? Is het mogelijk, dat b.v. de rijke, groote en blijkbaar niet al te bovenzinnelijk gestemde Corinthische Gemeente afspraak met een' uitheemschen tentemaker gemaakt hebbe, om de Romeinsche wereld te bedriegen; of dat zij zelve op eenmaal geheel krankzinnig geworden zij? - 4) De gestrenge zedeleer der Christenen. Het is waar, in de theorie wint de gestrengste sekte altijd de meeste aanhangers; maar hier eischte men niet bespiegeling, maar beoefening. De grootste zondaar, ja, kon hier vergeving vinden, maar slechts door een' middel, 't welk sommigen zwaarder dan de dood moest vallen; door de gestrengste en zuiverste opvolging van alle zedelijke pligten, vooral van die, welke hij geschonden had. Dit heeft de Schrijver vergeten daarbij te voegen. - 5)
De eensgezindheid en kerkelijke tucht van het Christelijk Gemeenebest. Zonder twijfel moest deze oorzaak, door vereenigde werking van velen tot één doel, de Gemeente doen aangroeijen: doch rekent men dan ook de menigte verdeeldheden en scheuringen niet, die reeds in de tijden der Apostelen de Kerk uiteenreten? De Schrijver gewaagt zelf van de Ebioniten, van de lijnregt daartegen overstaande Gnostiken, en hunne 50 sekten. Dit kwaad moest het goede, uit de eensgezindheid en naauwe vereeniging van den hoofdtak der Christenen (die niet altijd de talrijkste was) ontstaan, in de gemoederen der Heidenen voor het minst opwegen. - Men ziet dus, dat deze, zoo hoog opgegevene, hoofdoorzaken der uitbreiding van het Christendom, zonder
| |
| |
bijzondere tusschenkomst der Voorzienigheid niets afdoen, en bijna meer het tegendeel schenen te bevorderen, zoo dat de onbevooroordeelde nog altijd die tusschenkomst als eene der redenen van den snellen aanwas van jezus Godsdienst moet erkennen.
Over het Schiereiland aan gene zijde van den Ganges komen vervolgens eenige, vrij oppervlakkige, berigten voor. De Schrijver, die Butan (hoezeer meer een gedeelte van Thibet) ook tot dat Schiereiland rekent, neemt verscheidene historietjes omtrent dat land aan, waarvan men de bevestiging vergeefs bij den nieuwsten reiziger derwaarts, turner, zal zoeken; schoon die bijzonderheden vreemd genoeg zijn, om zulk eene bevestiging te behoeven. Maar - het geeft den vernuftigen kotzebue aanleiding, om zijne geestigheid te toonen! - Zoo neemt hij ook, met een verwonderlijk sterk geloof in zulk een' verlichten man, zeker verhaal van sheldon wegens eene gouden zaal in Arrakan aan, welke het koningje van dat land verreweg alle Europische Monarchen te zamen in rijkdom zou doen overtreffen. - Voorts vindt men nog onderscheidene berigten van Cochinchina en Tunkin. In de Hoofdstad van laa stgemelde Rijk heeft men, in weêrwil der zeer breede straten moeite, in een half uur honderd schreden voorwaarts te komen. (Hoe ledig zijn daarbij dan Londen en Parijs!) De Naamkoning van Tunkin (de Bowa), afstammeling van den ouden ki, bevrijder zijns vaderlands, regeert slechts in schijn; al het gezag berust onder den Rijksveldheer (Schowa) even als in het eerste Stamhuis der Franki che Koningen, en bij de latere Kalifen, waar ook de Major Domus en de Turksche Vizier regeerde De Bowa verschijnt eens of tweemalen des jaars in 't openbaar. - Over het Eiland Formosa en Bagdad wordt nu nog iets gezegd, over het eerste zeer ter
loops, en over de laatstgemelde oude Hoofdstad der Muzelmannen zeer weinig, hetgeen men ook bij bekende Schrijvers, zoo als niebuhr, busching enz., niet aantreft. Eene grove misvatting
| |
| |
moeten wij hier aanstippen. ‘De sekte der Sunnis is de heerschende, doch men vindt ook vele aanhangers van omar (Turken) en van ali (Perzianen)’ Het is bekend, dat de Sunnis, of regtzinnige Muzelmannen, de aanhangers van omar uitmaken. Het aantal inwoners van Bagdad (100,000) komt ons overdreven voor.
Thans volgt een opstel over de Engelsche Zeemagt, waarin wij verscheidene onnaauwkeurigheden, en zelfs ongerijmdheden, gevonden hebben. Van Koning edgar, zoon van alfred (in de 10de Eeuw) wordt gezegd, ‘dat hij drie- of vierduizend schepen bezat, waarvan het grootste niet meer dan NB. drieduizend mannen bevatten kon.’ Dit moet blijkbaar eene schrijf of drukfout zijn; echter staat het er niet in getalen, maar in letters. De tegenwoordige Engelsche Marine zou bij dien ouden Saxer nog al een weinig te kort schieten! - Onder richard II. zouden de Spanjaarden de Engelsche kusten verontrust hebben. Er bestonden toen nog geene Spanjaarden, in één ligchaam van Natie vereenigd, maar wel Kastiliërs en Arragonnezen. Van karel II. wordt gezegd, ‘dat hij den overmoed der Hollanders wenschte te vernederen, en dat zijn wensch vervuld werd; want dat de Hertog van York eene volkomene overwinning op de zeemagt dier Natie behaalde, en dat eene tweede nederlaag der Hollandsche vloot den Vrede te Breda bewerkte, waarbij karel niet alleen New-York en New-Jersey verkreeg, maar ook het regt van begroeting.’ Schimmen van de ruiter, de witt en tromp! zulk tuig geeft men aan uwe Landgenooten te lezen! Er zijn hier bijna zoo vele misslagen, of verzwegene daadzaken, als woorden. De Anglomanic en oppervlakkigheid des Schrijvers wordt slechts door de onkunde of onverschoonlijke nalatigheid des Vertalers overtoffen, die niet eens in eene kleine noot gewag maakt van den overmoed en de roofzucht der
Britten, die, zonder grond of oorlogsverklaring, alleen uit koopmans nijd, tevens onze be- | |
| |
zittingen in Guinéa, in Noord-Amerika en onze Smirna's-vloot aanvielen; die, wel is waar, op den 13 Junij 1665 eene overwinning behaalden, welke hun echter de ruiter op den 11 dier zelfde maand in 1666 dubbel betaald zette in den vierdaagschen zeeslag, door Barden zoo als vondel en tollens vereeuwigd; tot de Britten eindelijk, na de verbranding hunner schepen bij Chatham door de ruiter, den Vrede te Breda moesten teekenen, waarbij zij wel Nieuw-Nederland behielden, doch daarentegen het rijkere Suriname aan ons afstonden.
Verreweg het belangrijkste opstel in dezen bundel is de Reis des Graven johan potozky naar Astrakan en de ommestreken, gedaan in 1797. Jammer maar, dat de vervaardiger van dit boekje dezelve niet geheel, maar fragmentsgewijze uit het handschrift heeft medegedeeld, en dus een vertoog over het land tusschen den Boven-Don en Wolga, op de plaatsen zelve naar het geleide van herodotus geschreven, en een onderzoek over den oorsprong der Tartaarsche volksstammen, waartoe potozky wel bevoegd scheen, heeft achtergelaten. Wij zouden kotzebue daarvoor zijne geheele Engelsche Zeemagt, zijn' Zondvloed van ogyges en zijne Joden-Apologie gaarne geschonken hebben. Doch ieder zijn' smaak! Geleerden, die er belang in stellen, kunnen nu toch het handschrift van potozky bij den Heer a. von kotzebue, te Reval in Esthland, bekomen! Belangrijk inzonderheid kwamen ons in de medegedeelde stukken van dat Reisverhaal voor, verscheidene bijzonderheden omtrent de Donsche Kosakken, vooral omtrent de westelijke Kalmukken, hunnen Godsdienst (den Lamaschen), verscheidene ophelderingen van herodotus en strabo uit nog aanwezige gebruiken, den naamsoorsprong der oude Sogdiërs (thans Bucharen), van het Perzische woord sogdager (koopman), daar dezelve wezenlijk nu nog den handel van Opper-Azië bezitten; de verklaring der verwantschap van de Perzische en Europische talen uit hunnen ge- | |
| |
meenschappelijken oorsprong van japhet, door mozes geboekt; en
eindelijk het levendig tafereel der menigvuldige Godsdiensten van den verscheidensten aard, die men te Astrakan vreedzaam naast elkander ziet. - De twee laatste korte stukjes loopen over turgot's werken en de stad Nola.
De vertaling is hier en daar wel en tamelijk vloeijend, doch krielt van fouten en Germanismen, b.v. naämen voor navolgen, petrarchus voor petrarca, werpt nog een veel griller licht op dezelve (ein grelleres Licht), d.i. plaatst dezelve in een nog nadeeliger daglicht, de kitt (die Kitte) in plaats van het cement, enz. Of het aan den Vertaler, den Schrijver of Drukker te wijten zij, dat wladimir in de 10de eeuw als veroveraar van Cherson voorkomt, 't welk eerst door catharina II. op het laatst der achttiende eeuw gebouwd werd, is ons onbekend.
Of de deftige clio zich nu in dit costuum, en deze bloemen alle voor de hare erkennen zal, beslisse de Lezer. Men zal misschien vragen: Waartoe dan eene, naar de waarde des werks, zoo onevenredig lange beoordeeling? Dan, de zucht, die velen onzer Landgenooten nog voor de gewrochten van kotzebue bezielt, scheen ons toe te vorderen, dat wij één derzelven eens wat nader ontleedden. Ab uno disce omnes!
|
|