| |
Laudatio Jani Dousae, cum subjunctis annotationibus, auctore Matthia Siegenbeek. Lugd. Bat. apud V. Herdingh, L.F. MDCCCXII. 8vo. pp. 170. f 1-8-:
Dat is:
Lofrede op johan van der does, met Aanteekeningen, door matthijs siegenbeek.
Het tijdvak van Nederland's vroegste worsteling tegen Spanje maakt in meer dan één opzigt epoque in de geschiedenis der menschheid. Er werden toen krachten ontwikkeld, die duidelijk toonden, dat men de sterkte van eenen staat vooral niet alleen naar zijne stoffelijke, maar ook zedelijke vermogens moet berekenen. Er stonden toen mannen op - mannen in den volsten zin des woords, zoo wel uit den adel als burgerstand, die, door hunne vereenigde werking, het toen nog algemeene vooroordeel tegen den burgerstand in Europa moesten verzwakken, daar lieden van de duisterste afkomst zich, door deugd en daden, naast de edelsten des lands mogten plaatsen. Maar ook van dezen muntten er velen uit, en zetteden hun geslacht vernieuwden luister bij. Onder hen verdiende johan van der does den dubbelen lauwerkrans van held en dichter; een krans, die zijn hoofd te schooner sierde, daar dezelve rein was van geweld en burgerbloed.
Men kan het gemelde tijdvak van Nederland zeer gevoegelijk met de verdediging der Grieken tegen de ontzettende magt van Perzie, ten tijde van xerxes, vergelijken. Ook bij dezen, gelijk bij de Nederlanders, dagteekende zich van hunne overwinningen de schoone
| |
| |
eeuw hunner letterkunde, en hadden beiden het zeldzame voorregt, dat een held de overwinningen bezong, die hij had helpen bevechten. Groot is, in schier alle opzigten, het verschil tusschen aeschylus en den dapperen verdediger van Leyden, maar in dit punt komen zij toch overeen, en, zoo de eerstgemelde de daden zijner landslieden in treurstijl vereeuwigde, van der does heeft in den lierzang de volharding zijner lotgenooten in het Spaansche beleg niet onvermeld gelaten.
Dubbel waardig was derhalve dit vroegere sieraad van Nederland, om door den verdienstelijken siegenbeek, die zoo menigmaal oud Hollandsche verdiensten meer algemeen deed kennen, aan het geletterde publiek op nieuw te worden voorgesteld. Hij deed zulks, ter gelegenheid van de nederlegging des akademischen Rectoraats in 1810, en wilde het aanzoek van velen, om zijne toenmalige redevoering door den druk gemeen te maken, niet afslaan. Hij heeft daardoor, onzes inziens, aan de letteren een' wezenlijken dienst gedaan; gelijk blijken zal uit het beknopte verslag, 't welk wij, op het voetspoor des Hoogleeraars, van den held van dit stuk zullen geven.
Jonkheer johan van der does werd te Noordwijk geboren op den 6 December 1545. Eerst onder het opzigt van zijn' moederlijken grootvader, straks onder dat van zijn' oom geplaatst, werd hij aan de letteren toegewijd, wier dienst hij met de uiterste geestdrift behartigde Te Delft door een' kundigen onderwijzer reeds met smaak voor de Latijnsche poëzij bezield, trachtte hij zich verder te Leuven en te Douai in de wetenschappen te volmaken; in welke laatste plaats hij met den letterlievenden jongeling lucas fruitiers een verbond van vriendschap sloot. Nog meer geleerden leerde hij te Parijs kennen; aan welk verblijf hij zich naderhand nog met een uitstekend genoegen herinnerde, vooral wegens den omgang met fruitiers en de
| |
| |
ongedwongene levenswijs in die stad. Na zijne terugkomst in het vaderland, huwde hij, op zijn twintigste jaar, eene dochter uit het oude vermaarde huis van Zuylen. Kort daarna brak de omwenteling van 1572 tegen het geweld van Spanje uit; en nu achtte zich van der does, hoe gesteld ook op letterlievende rust, niet meer vrij van den werkzamen dienst zijns vaderlands. Schoon de meeste zijner goederen op Stichtschen, en dus toenmaals vijandelijken, bodem gelegen waren, omhelsde hij toch met ijver de partij der staten, en werd nog in dat zelfde jaar naar de Engelsche Koningin elizabeth om hulp gezonden, waarin hij echter minder slaagde. Vooral echter blonk zijn moed en zijne burgertrouw uit in het tweede beleg van Leyden. Eerst als hoofd der schutterij, en straks, na het overlijden van diderik van bronkhorst, (6 Sept. 1574) als bevelhebber der stad, was hij een der voornaamsten, die aan de door honger vertwijfelde burgerij een' riem onder 't hart stak, en hij vormde met van der werff en van hout dat edel driemanschap, 't welk de waarheid van het Horatiaansche: Justum et tenacem propositi virum, etc. in volle kracht vertoonde. Er was toch niet minder beleid en moed tegen het misnoegen en den honger van binnen, dan tegen het geweld van buiten noodig; te meer, daar velen der Vroedschap zelve het hart naar den Spanjaard hing, en de vijand den bevelhebber door allerlei middelen zocht te winnen. De Heer siegenbeek houdt van der does ook voor den uitvinder der in dat beleg gebezigde duivenpost. - Naderhand reisde hij nog tweemalen naar Engeland; de eerstemaal onmiddellijk na den dood van willem I. geheel incognito, om door zijne kennissen
daar te lande eenige hulp van de Koningin te verwerven; de tweedemaal, een jaar later, in de plegtige bezending, tot dat zelfde einde afgevaardigd. (Het eerste, een vermoeden van burman, wordt door den Hoogleeraar aangenomen.) - | |
| |
Vervolgens bekleedde hij tot aan zijnen dood de waardigheid van Raadsheer van den Hove van Holland.
Vervolgens gaat de Lofredenaar over tot de beschouwing van 's mans verdiensten als Dichter, Geleerde, en voorstander der Hoogeschole. In de eerste hoedanigheid zwaait hij hem den lof toe, van met regt eene plaats onder de voortreffelijkste navolgers der oude dichters te verdienen, zonder nogtans ook zijne gebreken te verzwijgen. Wij vinden deze uitdrukking, navolgers der oude dichters, zeer voorzigtig en gelukkig gekozen; want eene plaats onder de voortreffelijkste nieuwere dichters zal men aan douza (dus luidt zijn naam, volgens het toenmalige gebruik in 't Latijn overgebragt) bezwaarlijk toestaan. Niet, dat het hem aan dichterlijk vuur of bekwaamheid ontbrak; maar hij deelde in de gebreken van zeer vele Latijnsche dichters dier eeuwe, zoo in Nederland, Frankrijk als Italie; zij bonden zich te slaafsch aan de ouden, en namen te veel beelden, gedachten, en zelfs uitdrukkingen, van dezelven over. Gewis viel het moeijelijk, deze klip te mijden, wanneer men, geheel met de lezing der ouden doordrongen, zich als 't ware in hunne eeuw verplaatst had, en daarenboven nog hunne dichterlijke taal sprak, die men alleen uit hunne gedichten kon scheppen; dit neemt echter niet weg, (en de Heer siegenbeek erkent dit zelf) dat er te dikwerf, zelfs ondanks den nieuweren dichter, centones uit de ouden onderliepen, te meer daar men gemakshalve ook de Mythologie der Grieken en Romeinen behield. Ook verviel douza te zeer in het gebrek, van bij voorkeur verouderde spreekwijzen en woorden uit plautus op te delven, en in de plaats van het zuivere Latijn der eeuw van cicero en virgilius te
bezigen. Met dat alles behelzen de gedichten van douza zeer vele treffende, en zelfs wegslepend schoone plaatsen, waarvan deze Lofrede in de Aanteekeningen meer dan één staaltje bevat. Zelfs het geschiedkundige werk in Latijnsche verzen, de Jaarboeken van Holland, is niet zonder dichterlijke verdien- | |
| |
sten; en leest men daarvan een voldingend bewijs in de beschrijving van de wreedheid der Noormannen, waarin wij echter, ter staving van het bovengemelde, den volgenden regel aanstippen:
Phryx Batavusne fuat, nullo discrimine habetur.
waar wij niet weten, hoe deze Phryx aan de Noordzee komt, behalve dat het vers anders geheel van virgilius is. - Men moet deze jaarboeken in dichtmaat, welke van de regering van Graaf dirk I. tot op die van Vrouwe ada loopen, onderscheiden van een dergelijk werk in proza, door douza, vereenigd met zijnen verdienstelijken oudsten zoon, bewerkt, en behelzende de geschiedenis van Holland, van de vroegste tijden af tot op Graaf floris den Dikken in het begin der twaalfde eeuwe. Voor deze werken werd de schrijver door de staten met eene gouden halsketen beloond.
Als Geleerde was douza voornamelijk met den geheelen omvang der Latijnsche taal- en letterkunde bekend, gelijk uit vele kritische en uitlegkundige noten op sallustius, horatius, tibullus, catullus, propertius, petronius, en vooral op plautus, zijn' geliefkoosden schrijver, blijkt. De Hoogeschool verkreeg door douza hare eerste vorming, en vooral hare verrijking met een aantal voortreffelijke mannen, die dezer zwakke telg door hunne zorg en vlijt als tot voedsterheeren verstrekten, zoo als scaliger en lipsius. Sterk en juist, doch wat opgesmukt, is de taal van bertius, 's mans lofredenaar: ‘Douza verhief door zijne bewerking de Akademie niet (gelijk augustus Rome) van eene houten of baksteenen tot eene marmeren stad, maar uit het niet tot een gouden gesticht.’ Hij toch bezorgde, als Curator, het beroep van alle Hoogleeraren der pas gestichte Universiteit, welke juist hij ook, door zijn manhaftig gedrag in het beleg van Leyden, had helpen verdienen. - Zijn
| |
| |
gedrag als mensch was rond, gul, en ongemaakt vriendelijk. Hij beminde het landleven, en bragt een groot gedeelte van zijnen tijd in zijne Heerlijkheid Noordwijk door. Hij hield, als het pas gaf, ook wel onder vrienden van eene vaderlandsche teug en een' vrolijken maaltijd. Over 't geheel was hij zeer vatbaar en gevoelig voor vriendschap. Onder de uitstekendsten zijner vrienden (hij had er velen) staan jan van hout, zijn dappere spitsbroeder in Leyden's beleg, en justus lipsius boven aan. Wij vinden bij die gelegenheid twee minbekende bijzonderheden; dat van hout, namelijk, een groot liefhebber en beoefenaar der Nederlandsche dichtkunst was, en dat douza, de schrandere, goedhartige douza, ijverig den wreeden raad van lipsius, om door vuur en staal de ketters te verdelgen, tegen coornhert verdedigde, waarschijnlijk uit overdrevene gehechtheid aan lipsius, wiens vertrek hij aan dezen moedigen tegenstand des edelen vrijmans weet. Men staat versteld, als men in de zestiende eeuw zulke heillooze en ongerijmde stellingen door lichten van de eerste grootte ziet verdedigen! Maar aan den anderen kant ziet men met medelijden op onze eeuw neder, wanneer men met de doorgaans oppervlakkige geleerdheid, waarop velen zich nog zoo veel laten voorstaan, eenen douza vergelijkt, die het vak, 't welk hij beoefende, uitsluitend, maar door en door kende, die, der gansche oude letterkunde volkomen meester, waar het pas gaf, geheele bladzijden uit tacitus, ovidius, enz. voor de vuist opzeide, en daarbij nog krijgs- en staatsman, en belast was met de schepping eener Hoogeschool, die, voornamelijk door de hechte geleerden, welke hij verkoos, naderhand eene der eersten van Europa werd. Onder dezen, en
tevens onder douza's vrienden, behoorden ook de beroemde j j. scaliger en d. heinsius, alsmede vele buitenlandsche letterkundigen van naam.
Van der does werd nogtans door zijne geleerde betrekkingen niet zóó zeer bezig gehouden, dat hij, ge- | |
| |
lijk vele uitsluitende beminnaars der wetenschappen, daaraan de genoegens van het huisselijk leven opofferde. Integendeel had hij, met dien Duitschen Ridder, waarvan goldsmith in den Vicar of Wakefield spreekt, gerust met zijne zeven zonen en twee dochteren voor 's lands hooge magten kunnen verschijnen, en hun deze, als het beste geschenk door hem aan den staat gegeven, kunnen aanbieden. In de daad maakten zich schier alle deze zonen meer of min verdienstelijk. Onder hen was johan, de oudste, 's vaders blijdschap en kroon, en de lust en liefde van alle geletterden, zoo door zijne deugden, als vroege bekwaamheden. Reeds op zijn twaalfde jaar zocht hij, ten gebruike des vaders, de eigenaardige spreuken der drie groote Latijnsche geschiedschrijvers op, en voltooide naderhand als jongman douza's Nederlandsche Jaarboeken. Ook als Latijnsch dichter droeg hij lof weg, reeds van zijn vijftiende jaar af. Doch na eene reis in Duitschland en Polen sloeg hij, in 1596, aan 't kwijnen, en stierf binnen het jaar. Men stelle zich de billijke smart des vaders voor! Met regt rekent siegenbeek het dezen tot verdienste, dat hij hier meer den mensch vertoond, dan den wijsgeer uitgehangen hebbe. Ook scaliger en casaubonus beweenden 's jongelings vroegen dood. Welke herhaalde slagen moeten dan voor den gevoeligen vader niet de verliezen juist zijner twee meest belovende zonen (ook george, zijn vierde kind, stierf in 1599 op een' overzeeschen togt) geweest zijn! Echter behield hij er nog drie, steven, frans en dirk. Deze allen reisden veel; johan, george,
steven en dirk naar Duitschland, Polen, en zelfs naar Konstantinopel, waarvan de eerste eene Latijnsche reisbeschrijving opstelde; (wij hadden wel gewenscht, dat de Hoogleeraar met een woord het oogmerk dezer reizen vermeld had, en of het bloote nieuwsgierigheid of zucht tot letteren was, die hen juist naar Polen dreef) frans bezocht Frankrijk en Engeland. Werner, de zesde zoon, verkoos
| |
| |
de zee, en verviel daardoor in 's vaders ongunst; waarom? wordt niet duidelijk gemeld, daar toch ook george het zeeleven verkozen had. Jakob, de jongste, deed zijnen ouderen veel verdriet aan, en trok insgelijks naar Oostïndie.
Zoo vele grievende verliezen en wederwaardigheden in het gevoeligste deel zijner ziele verdroeg van der does, hoezeer met natuurlijke aandoeningen, echter met onderwerping aan dien God, welken hij van ganscher harte eerbiedigde. Hij voegde toch bij alle zijne voortreffelijke hoedanigheden die van Christen, in den echten zin des woords. Zijne ziel, doorgloeid van geestdrift voor het schoone en verhevene, meende op zijn sterfbed reeds de harmonie der spheren te hooren. Hij stierf in 1604, op zijne terugkomst uit Vriesland.
Wij zouden, indien dit verslag niet reeds zoo breed ware uitgeloopen, gaarne een of ander stuk uit deze Redevoering overnemen, ter proeve van den deftigen en mannelijken stijl des Hoogleeraars; doch wij kunnen niet voorbij, de Aanteekeningen op die Redevoering (welke anders zeer vele wetenswaardige zaken behelzen, en waarvan wij ook tot dit verslag veel gebruik gemaakt hebben) een weinig al te breedvoerig te vinden. Het interesseert toch maar zeer weinige lezers, om naauwkeurig alle brieven en kleine gedichtjes van douza met naam en jaartal te weten; en de berigten omtrent min bekende geleerden, vrienden van den held des stuks, zijn, onzes oordeels, ook wat te lang. - Deze kleinere gebreken, of liever te groote uitvoerigheid, daargelaten, moet deze Lofrede voor elken echten Nederlander blijvende waarde behouden, en wij hopen dat onze vlugtige schets dienen moge, om deskundigen, welke dit werkje nog niet bezitten, aan te sporen, om daaruit den beminnelijken vaderlandschen held nader te leeren kennen.
Op verzoek des Hoogleeraars, teekenen wij hier nog de aanmerkelijke misstelling op van intentos voor intentum, pag. 4. reg. 4. ingeslopen. |
|