| |
Christelijke Opwekkingen op alle dagen der week, in vreugde en lijden, in gezondheid en krankheid; ook Overdenkingen op Feest- en Avondmaals-dagen, en in den Oogst; door Joan Lodewijk Ewald. Uit het Hoogduitsch. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. 1811. In gr. 8vo. 200 Bl. f 2-4-:
Hartelijk welkom is ons ieder geschrift, hetwelk het godsdienstig gevoel opwekken en behoorlijk leiden kan; en het goed vertier van een aantal zoodanige boeken van velerlei aard is waarlijk geene geringe eer voor eene Natie. Het is derhalve verblijdende, bemoedigt ons door het beste vertrouwen, en geeft ons de vleijendste hoop, dat zoodanige geschriften, niettegenstaande den voorraad, die reeds voorhanden is, onder ons vermenigvuldigen, druk gezocht worden, en, waar zij ook uitkomen, vooral indien zij eenigzins uitmunten, al spoedig in het Hollandsch overgezet en in vele handen zijn. Meer dan een geschrift van den godvruchtigen ewald, zints ettelijke jaren onder ons uitgekomen en nog druk gezocht, kan dit bewijzen; terwijl wij het werkje, dat thans voor ons ligt, denzelfden opgang gerust voorspellen, gelijk wij het dien hartelijk wenschen. Het spreekt overal waarheid
| |
| |
en gezond verstand tot ieder Christelijk hart. ‘Ik heb,’ zegt de Schrijver te regt, ‘alles uit den Bijbel, uit de Natuur, en uit uw eigen hart genomen, en ik weet, dat het voor ulieden, door den Bijbel, de Natuur, en door uw eigen hart, als waarheid, zal bevestigd worden, indien gij er acht op wilt geven.’ En welk Christelijk lezer zou dit niet? De titel drukt den aard van het werkje genoegzaam uit; het bevat regt verstandige, gemoedelijke, Christelijke overdenkingen, die, gelezen en herlezen, onbegrijpelijk veel tot stichting en zuivering van het godsdienstig gevoel kunnen bijdragen; herinneringen, die altijd herhaald kunnen worden, omdat zij altijd leerzaam, troostrijk en nuttig zijn. Zij zijn van gemengden aard, alle in den juisten toon en vol zalving. 1 en 2. op Zondag morgen. Opwekking tot een regt gebruik van den Zondag. Noodzakelijkheid van het bijwonen van den openbaren godsdienst; regt gebruik maken van de predikatie. Over geoorloofde uitspanning en bezigheid op den Zondag. - 3 en 4. op Zondag avond. Men kan door het bijwonen van den godsdienst niets verdienen, noch eenigen verzuimden pligt daarmede vergoeden. Dankzegging voor den zegen en bede om kracht tot het regt gebruik der openlijke godsvereering. - 5 en 6. op Maandag morgen. Gode benagelijke gezindheid bij en voorbereiding tot den arbeid. Goed gebruik van den tijd, naar het voorbeeld van Jezus. Troost, wanneer men de vrucht van zijnen arbeid niet gerust genieten, of als men niet genoeg verdienen kan. - 7 en 8. Maandag avond. Vermoeidheid, rust, slaap. Jezus werd ook moede. Welke werken ons volgen. Het is volbragt! Het lijden is geleden! Zoo zegge men iederen avond; zoo zal men
eens zeggen. - 9 en 10. op Dingsdag morgen. Herdenking aan ons beroep. Wij moeten dienen, getrouw en gemoedelijk; dit moeten alle menschen. Hoe kunnen wij God dienen? Bij eenen drukkenden dienst. - 11 en 12. aan den avond van dien dag. Gelukkige avond van een goed geweten. Hoe men dat verkrijgt en bewaart. Her- | |
| |
denking aan, streven naar het onvergankelijke. - 13 en 14. Woensdag morgen. Geluk van den middelstand; Jezus is er ook in geboren; dus moet hij goed zijn. Dankbaarheid daarvoor, en opwekking tot regt gebruik. In denzelven heeft men dikwijls veel geduld noodig. Vermaning tot, en hoogere gronden daartoe. - 15 en 16. Woensdag avond. Een lied op het ondergaan der zon. Haar gang een voorbeeld voor ons. Jezus, de zon der geestenwereld, ons voorbeeld. Nacht, donkere leiding. Zoo zijn Gods lievelingen geleid. Wat de mensch dan leert. - 17 en 18. Donderdag morgen. Hetgeen tot bekeering wekt, is donderstem. Dikwijls noodig. Waarin bestaat de bekeering. Menigmaal komen er stormen des levens. Niets reinigt meer. Voorbeelden. - 19 en 20. avond van dien dag. Hevigheid, morrend bestaan. Onweders; zwoelheid, uitbersting. Verschillend gebruik van den avond. Huisselijk avondgenot. Kinderopvoeding. - 21 en 22. Vrijdag mergen. Jezus sterfdag. Liefde tot Hem, die voor ons stierf. Een lied der zich overgevende liefde. Hoe droeg Jezus zijn lijden? Waardoor sterkte Hij zich? - 23 en 24. Vrijdag avond. Zelfverloochening naar zijn voorbeeld, en hoe die behoort uitgeoefend te worden. Daar is een groote Vrijdag. Regt gebruik van zijne vrijheid is voorbereiding daartoe. - 25 en 26. Zaturdag morgen. Ongekende weldaden van God. Goed gebruik is dankbaarheid voor dezelve. Afgenomen, verminderd lijden. Oog op anderen, die nog meer lijden. - 27 en 28. Zaturdag avond.
Beproeving van daden, woorden en gezindheid. De dood de Zaturdag des levens. Vertegenwoordiging van denzelven is wijsheid. Wedervinden van zijne geliefden. Een lied. - 29, 30, 31. Avondmaalsoefeningen. Daags vóór, des morgens vóór het gebruik, des namiddags ná, die plegtigheid. 32. Opwekking in ziekte. 33. Gebeden, om geduld, berusting in Gods wil, verzachting van smarten. 34. Dankgebed na eene ziekte. 35. Voornemens na eene ziekte. 36. Bij zware ziekte der huisgenooten. 37. Op Kersmis. 38. Op goeden
| |
| |
Vrijdag. Een lied op ‘het is volbragt.’ 39. Een Paaschlied. 40. Op het Pinksterseest. 41. Op een Verjaar- of Nieuwjaarsdag. 42 en 43. Dankbaarheid na een gezegenden, en bemoediging bij een slechten Oogst. 44. Gezangen bij de vier jaargetijden. 45. Bij de geboorte en dood van een kind. - Die met ewald's schriften bekend zijn, worden voorzeker door dit stichtelijk en doelmatig allerlei uitgelokt, waarvan de vertaling mede in goede handen viel. Het is waar, het komt ons voor, dat de dichtstukjes vrij wat zullen verloren hebben; dan met dat al is dit zoo niet, of men is verblijd, dat de Vertaler deed wat hij kon, en dezelve niet terug hield; zij hebben ook juist geene hooge dichterlijke vlugt, maar zijn lief en stichtelijk. Zie hier eenige regelen op den dood van een kind:
‘Daar breekt het rozenknopjen af,
Te vroeg, mijn God! te vroeg!
Maar neen! God zelve plukt het vroeg;
Hij plukt het, die het gaf.
Lief kind! gij sloegt een vlugtig oog
En keerdet, wars van d'ijdelheid,
Naar 's Vaders huis omhoog.
De proeftijd, die u voorbereidt,
En nu begint uw lofgezang,
Tot eene andere proeve geven wij het volgende gebed: ‘Vader, indien het mogelijk is, zoo neem dit lijden van mij. Doch niet gelijk ik wil, maar gelijk gij wilt.’ O! dat ik toch ook tot dezen zin kwame, in mijne ziekte, in welken men zoo bedaard, gelijk gij, mijn Heiland! alle lijden dragen kan. Gij weet het, mijn Jezus: ‘De geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak.’ Ik voele wel, hoe gelukkig ik zijn zou, indien ik mijnen wil aan
| |
| |
den wil des Vaders in den Hemel geheel onderwerpen kon. Wat Hij doet, is toch wel gedaan; wat Hij wil, is het beste! ‘Zijne gedachten, het is waar, zijn dikwijls niet gelijk mijne gedachten; zijne wegen niet, zoo als ik ze verkozen zou hebben. Maar zijne gedachten zijn hooger, en zijne wegen wijzer, dan de mijne. Zijn raad is dikwijls wonderbaar, en hij voert alles heerlijk uit.’ Hem, den alwijzen, kan het toch niet aan wijsheid, hem, den almagtigen, niet aan magt, en hem, die de Liefde zelve is, kan het niet aan liefde ontbreken, om mij langs den besten weg tot mijne gelukzaligheid te leiden. O! ware er een ander middel tot mijne volmaking, dan deze ziekte, deze smarten, welke ik lijde; Hij, de Alwijze, Almagtige, Algoedertierene, zou hetzelve gewis verkiezen. En zou ik niet gaarne dit korte lijden dragen, wanneer het mij geschikt maakt voor die hooge zaligheid, welke eeuwig, eeuwig duren zal? Ja! dit alles weet ik. En nogtans, ô mijn Jezus! valt het mij zwaar, mijn' eigen' wil te verloochenen, en mij aan dien zoo wijzen, goeden wil te onderwerpen. Gij dan, die uwe zwakke eerste Leerlingen gesterkt hebt, sterk ook mij! Ook zij wilden iets geheel anders, dan God, en nogtans kwamen zij zoo ver, dat zij met waarheid zeggen konden: ‘Werp alle uwe bekommernissen op den Heere; hij zorgt voor u!’ O! breng mij toch ook zoo verre! -
Zoo wil ik, Vader! in uw hand
Voer gij naar 't hemelsch vaderland
Mij door dit aardsche leven!
Zal wijs- en goedheid beiden
Op goede wegen leiden. Amen.’
|
|