Uilenspiegel in de Negentiende Eeuw; een Boek vol Gekkenwijsheid. Uit het Hoogduitsch vertaald, in de overtuiging dat het beter is zot te zijn met velen, dan wijs met weinigen. Het boek der ondervinding, Cap. I. Te Amsterdam, bij P.G. en N. Geysbeek. 1811. In gr. 8vo. f :-18-:
Tijl uilenspiegel is zich in iedere Eeuw gelijk, en het komt, ons voor het minst, niet voor, dat deze boven zijne voorgangers uitmunt. Zijne lotgevallen en potsen zijn ook niet van dien aard, dat wij zeer tot mededeeling worden uitgelokt. In dat tijdvak van zijn leven, in 't welk hij tot Hofnar bevorderd was, zegt hij zoo het een en ander, dat wij hem niet nazeggen, en dat, naar zijne meening ook, alleen een Uilenspiegel, en dan nog als gepriviligeerd Uilenspiegel of Hofnar, aan de Hoven zeggen kan. Immers zoo drukt hij zich uit, bij zijn dringend aanhouden om dien post: ‘o, Uwe Doorluchtigheid benoeme mij daartoe! het leven is met wolken omringd, de vrolijkheid is balsem voor menige wonde. De waarheid nadert het Hof veel zeldzamer, de logen sloeg hare woonplaats daar veel vrijmoediger op, sedert de vrolijke Raad verbannen werd. Ernst en welvoegelijkheid moesten tot een dekmantel dienen, waarachter de huichelarij en boosheid zich verborgen, toen men haar veroordeelde. Dikwijls maakt de zot van zijn belagchelijk ambt gebruik, om de onnoozele wijsheid verstandiger te maken. De Vorst vindt nimmer eenen hartelijker vriend, dan in zijnen zot. Geen Veldheer, geen eerste Minister, geen Biechtvader zegt hem zoo getrouw de waarheid.’ - De Hofnar in de negentiende Eeuw rigtte echter weinig uit, en kreeg tegenzin in zijn ambt; en - post varios casus - maakt hij zich dit grafschrift:
De schrandere zot sloot zijne oogen,
Nu heeft langoorige wijsheid rust.
Zijne afbeelding op het titelblad geeft omgekeerd eenen ezelskop.