| |
Reis van G.A. Olivier, door het Turksche Rijk, Egypte en Perzie. Uit het Fransch. Met Platen en Kaarten. IVde Deel. Te Amsterdam, bij J. Allart. 1811. In gr. 8vo. 408 Bl. f 3-12-:
Dezelfde geest van waarneming, welke in de voorgaande Deelen dezes werks met zoo kennelijke trekken doorstraalt, vertoont zich in het voor ons liggende; en mag het, uit dien hoofde, bij aanhoudendheid worden aangeprezen. De tijd, welke er verloopen is tusschen het doen dezer Keize, in het laatst der jongst verstreken Eeuwe, en den tegenwoordigen, brengt te wege, dat er onvermijdelijk veel in voorkome, tot de staatkundige betrekkingen van Frankrijk te dien dage behoorende, dat wel zijne waarde heeft en toelicht, maar, over 't algemeen, verouderd mag heeten. Van dezen aard is Hoofddeel XLIV, waarmede dit Deel aanvangt, behelzende een verslag van de kwellingen en beleedigingen, door de beheerschers murad en ibrahim den Franschen kooplieden en zaakgelastigden aangedaan, gepaard met de oorzaken en overwegingen, die den togt der Franschen naar Egypte ten gevolge moesten hebben.
De luchtsgesteldheid van Egypte wordt in het volgende Hoofdstuk opgegeven, en bijzonder gehandeld over de Passaatwinden (Etesiae) Khramsi en Samiel, die zeer van elkander onderscheiden zijn, schoon beide gevaar- | |
| |
vol. De luchtsgesteltenis is over 't algemeen gezond. Veelvuldig zijn er de oogkwalen en blindheid. Aan onderscheidene oorzaken worden deze toegeschreven; dan onze Reiziger vindt dezelve vermoedelijk in het zout, dat in de lucht verspreid is, in zulk eenen overvloed, dat hetzelve zich aan alle voorwerpen hecht, en op verscheidene plaatsen kristalliseert. Dit zout is in den koophandel bekend onder den naam van Natron. Door de lucht verspreid, doet hetzelve de teedere werktuigen van het gezigt aan, veroorzaakt vervolgens jeukte, daarna een gevoel van smart, en eindelijk eene hardnekkige ontsteking, die uitloopt op een geheel verlies van het gezigt.
De Nijl, met de oorzaak van de geregelde overstrooming dezer Riviere, alsmede de uitwerksels van de slib, die dezelve achterlaat, erlangt eene zeer uitgewerkte beschrijving, gepaard met aanmerkingen over den aanwas van Egypte; terwijl de Reiziger een bijzonder verslag geeft van Bahar-Belame, of Rivier zonder water, en het Meer Moeris.
Olivier, die, zijne geheele reis door, bijzonder acht slaat op den landbouw, de voortbrengselen, de nijverheid en den koophandel der doorreisde landen, geeft in het breede op, wat Egypte te dezen aanzien oplevert. Niet ongegrond is des Reizigers algemeene aanmerking: ‘Wanneer wij het oog vestigen op de lijst der voortbrengsels van Egypte, (hier van stuk tot stuk, met daar toe behoorende aanmerkingen, opgegeven) dan zien wij, dat de rijkste en overvloedigste juist die zijn, welke in de zuidelijke provincien van Frankrijk ontbreken; men zal overtuigd worden, van welk een aanbelang het bezit van dit land zou geweest zijn voor Frankrijk, dat hare wijnen, brandewijnen, olien, gedroogde vruchten en de voortbrengsels harer manufacturen derwaarts had kunnen zenden; ook zal men begrijpen, van hoe veel gewigt het voor de beschaafde natien van Europa en Amerika zou zijn, om in dit land een nieuw volk over te brengen en te vestigen, dat de havens van
| |
| |
den Indischen Oceaan bestendig openhield, den koophandel van deszelfs boeijen bevrijdde, den landbouw in vrijheid stelde, en van alle oorden der wereld nijvere en werkzame lieden tot zich trok!’ - Al dit wordt nader aangeklemd in het volgende Hoofdstuk, beschrijvende de voordeelige ligging van Egypte, om de stapelplaats te zijn van den handel van alle natien, en voorts een tasereel ophangende der koopmanschappen, die door Egypte naar alle de deelen van Europa gezonden worden.
‘Mogelijk,’ schrijft olivier, te midden van deze overwegingen, ‘zullen alle beschaafde volken eenmaal inzien, van hoe veel belang het voor hen zijn zoude, uit Egypte een geslacht van menschen te verdrijven, dat hetzelve sedert verscheidene eeuwen onteert, en welks neiging altijd luiheid of verwoesting geweest is. Zoo wel de menschelijkheid als de staatkunde moet hen bewegen, om op dezen, thans zoo ongelukkigen, grond eene nieuwe, onashankelijke en verlichte natie over te brengen en te vestigen, die zich met die van het land vermenat, hare havens opent, den vrijen doorvoer van alle koopmanschappen toestaat, en aan de nijverheid der menschen alle middelen vrijlaat, om zich te ontwikkelen.
Maar, een handeldrijvend volk - zal men mij te gemoet voeren - zal zich hier tegen verzetten, wijl het de nijverheid van andere volken tracht te belemmeren, en niet gedoogen wil, dat andere schepen dan de zijne de wijde uitgestrektheid der zeeën bevaren, of de voortbrengsels van het Oosten met die van het Westen door andere dan zijne handen verruild worden; met één woord, wijl het begeert, dat de heerschappij der zee alleen aan hem toebehoore. - Dat, in dit geval, Egypte in de barbaarschheid gedompeld blijve; dat de havens van Alexandrie verlanden; dat de kanalen verstopt worden; dat het zand der woestijnen de onvrnchtbaarheid over de akkers verspreide; dat de weg langs de Kaap de Goede Hoop open blijve, en de Engelschen alleen zich met
| |
| |
den koophandel der geheele wereld belasten! - Maar neen! de belangen van allen zullen vroeg of laat over die van eenen enkelen zegevieren.’ enz.
Over de vereeniging van de Roode met de Middellandsche Zee stelt olivier zijn gevoelen voor, en tracht de ingebragte zwarigheden op te lossen. Hieraan hecht hij eene lijst der koopmanschappen, die door dit land naar Europa gevoerd worden; ten einde daardoor te doen zien, tot welk een trap die handel zou kunnen stijgen, indien alle verhinderingen, welke denzelven thans belemmeren, uit den weg geruimd wierden.
Gereed staande om naar de oevers der Roode Zee te vertrekken, werd olivierk met zijnen Reisgenoot door den buitengewonen Gezant der Republiek naar de Hoofdstad des Ottomannischen Keizerrijks weder terug geroepen. Zij vonden zich daardoor aan eene onzekerheid ontrukt, waarin zij sedert twee jaren verkeerd hadden. De Staatsdienaar stond hun het noodige toe, om, op eene waardige wijze, de zending ten uitvoer te brengen, en zich door Klein Azie en Groot Armenie naar Perzie te begeven. - Het vertrek van Kairo; het verblijf te Rosetta en te Alexandrie; het vertoef te Rhodes, te Lero en te Nagara, geeft gelegenheid tot beschrijvingen dier plaatsen.
Te Konstantinopel aangekomen, vonden zij zich versterkt in het vooruitzigt van de Perzische reis onverwijld te zullen voortzetten. Zij stonden gereed om te vertrekken. Dan, dit werd gestuit. De door hen gedane ontdekking van Zavelaarde, op de Eilanden van den Archipel, bragt hen in 't geval, om op last, en onder aanbod eener ruime belooning, derwaarts te keeren. Het verrigtte deswege, de uitslag, wordt ons in een afzonderlijk Hoofddeel vermeld, waarin tevens de scheepsreis naar Syrie verhaald wordt.
In Syrie geland, beschrijft olivier Barut, het oude Berythus, met de ommestreken, den handel, en de bijzonderheden, welke de Natuurlijke Historie in dat oord
| |
| |
aanbood. Te Seyde toevende, wordt die stad in hare opmerkenswaardigste bijzonderheden beschreven.
Het oudtijds magtige en in handel en zeevaart zoo beroemde Tyrus trekt bijzonder 's Reizigers aandacht. Het Schier-eiland Tyrus en het hedendaagsche Sur geeft gelegenheid tot de volgende beschrijving: ‘De stad beslaat een derde gedeelte van het Schier-eiland, en heeft, op eenen afstand, het voorkomen van middelmatig groot te zijn; dan, wanneer men in dezelve is, staat men verbaasd op het gezigt van hier en daar verstrooide huizen, die dreigen in te storten; van straten, die geheel verlaten zijn, of slechts door eenige, met vodden bekleede, menschen bewoond worden, en van eene ledige haven, bijna geheel met zand gevuld. Te vergeefs zoekt men er eenige sporen van het rijke Tyrus; alom vertoont zich niets, ziet men niets dan een tafereel van verwoesting, ellende en wanhoop, dat het hart van den vreemdeling verscheurt, wien de herinnering van eenen luister en eene magt, die de vruchten van de kunsten, de scheepvaart en den koophandel waren, reeds verteederd heef. - Mogelijk is er geene stad van het Ottomannische Keizerrijk, die zulk een tooneel van ellende oplevert als deze stad; en dit niettegenslaande eenen zoo uitgestrekten, vruchtbaren en welbevochtigden grond, en zulke matige, nijvere en kundige ingezetenen: maar geene slad is ook meer blootgesleld aan de invallen der Arabieren de plundering en rooverijen der Mosualiers en der Naplousiers, en de knevelarijen van de Officieren van den Pacha van Acre. Hoe meer de inwoners van Sur op hunne velden en in hunne nijverheid bronnen van benaan vinden, hoe meer zij geplaagd en onderdrukt worden. Met den grootsten ijver en onophoudelijk leggen zij zich toe op het telen van katoen en tabak, van tarw, gerst en Turksch koorn, en met het vervaardigen van eenige stoffen van katoen; en echter zijn zij dikwijls buiten staat hunne schattingen te
betalen,
| |
| |
hunne huisgezinnen te onderhouden, hunne woningen te herstellen, en zich van de onvermijdelijkste noodwendigheden voor het leven te voorzien. - Men schat het getal der tegenwoordige inwoners van Sur op vijftot zeshonderd zielen, Drusiers, Maronieten, Grieken en Arabieren, het rampzalig overschot der bloedbaden, die, op onderscheidene tijden en onder verschillende voorwendselen, alhier zijn aangeregt.’ Na de opgave der veelvuldige wegvoeringen, mag de Schrijver met volle regt zeggen: ‘Het oude Tyrus is meer volkomen verwoest dan vele andere steden langs de kust, welke haar nooit in luister evenaarden.’ Het des gegeven berigt verdient alle opmerking en de vergelijking met ezechiel's bekende voorzegging. Olivier, dat alles en de lotgevallen der stad vermeld hebbende, durft voorzeggen, ‘dat Tyrus zich niet weder zal herstellen, ten ware door eene dier omwentelingen, aan welke de aardbol onderhevig is, de kunsten en fraaije letteren en wetenschappen weder herleefden in die streken, welke voormaals derzelver wieg en bakermat waren.’
Over het wereldwijd vermaarde Tyrisch purper deelt olivier zijne gedachten mede; alsmede over de schoone gelegenheid der havenplaats, de eenige in Syrie, welke de Natuur, als 't ware, gevormd heest. Hij beklaagt zich, dat de Franschen zich genoodzaakt vonden van de voorgenomene onderneming tegen St. Jean d'Acre af te zien. ‘Deze omstandigheid,’ laat bij er op volgen, ‘heeft in het Oosten eene omwenteling vertraagd, welke vroeg of laat zal plaats hebben, wijl Europa er belang bij heeft, om de havens van den Indischen Oceaan voor den koophandel te openen.’
Eer hij Syrie verliet, zou hij gaarne de reede van St. Jean d'Acre bezigtigd en die stad bezocht hebben; doch hij waagde zich niet op het grondgebied van achmet dgézar, zoo veel als Slagter; een naam, op welken hij trotsch is en dien hij dubbel verdient, blijkens een
| |
| |
geheel Hoofdstuk, 't welk dien wreedaard in volle grootte asmaalt.
Onze Reiziger keerde naar Barut terugge, en geeft ons zijne waarnemingen omtrent den grond en de luchtsgesteldheid van Syrie enz., vermeldt zijne komst te Latakie, welke stad met het land beschreven wordt. Van daar zette hij zijne reis naar Aleppo voort, waar wij met dit Deel van hem afscheid nemen, onder dankbaar gevoel voor het veelvuldig onderrigt. |
|