| |
Keur van Dichterlijke Zedelessen, voornamelijk uit J. Cats, door Matthijs Siegenbeek. Te Amsterdam, bij J. Allart. In gr. 8vo. VIII en 147 Bl. f 2-10-:
Het is bekend, dat de Letterkunde van iedere Natie gewijzigd en, om zoo te spreken, gekleurd wordt door den heerschenden geest dier Natie. Zoo was in Rome, in Poëzij en Geschiedenis, altijd de eeuwige Stad en hare Wereldheerschappij het heerschende denkbeeld, 't welk aan de taal en hare voortbrengselen zekere deftigheid, majesteit en ernsthaftigheid bijzette, dat zich zelfs in de Minnedichters niet geheel verloochende; - eene dergelijke stemming van geest, nog somberder echter, en van meer aanleg tot zelfdenken verzeld, bezielde de Britsche Dichters met hunne stoute, forsche en oorspronkelijke, doch vaak woeste tafereelen. Liefde en Riddergeest, de twee kenschetsende trekken der oude Franschen, waren ook de twee springvêren, die hunne Tooneelpoëzij vormden, en dezelve zoo veel van die der Grieken deden verschillen. Wat was de Spaansche Poëzij, wat het Spaansche Tooneel, dan een getrouw afdruksel van de denkwijze en de zeden des Kastiliaans? Gelukkig, zoo deze geest, in harmonie met de zedelijkheid, der Natie een diep gevoel voor regt en pligt inboezemt, en dat gevoel in hare Letterkunde uitdrukt! Dus was het geval met de Grieken in de schoone jeugd hunner vorming. Men zou uit homerus, hoezeer geen Zededichter, schatten voor levenswijsheid en voor de edelste deugden kunnen opzamelen; en welke treffelijke lessen geeft ons niet hesiodus, en later theogn, phocylides, solon, pythago- | |
| |
ras en anderen? Het gevoel voor eigene waarde en regt was toen ook aan de Grieken nog in het binnenste des boezems heilig, en gaf hunner ziele en hunnen arm kracht ter wering van het Perzische geweld. Eveneens was het geval met onze brave
Voorouderen, tijdens de worsteling met Spanje, en eenige geslachten later. Het was hunne groote magt noch de talrijkheid hunner benden, het was hunne braafheid, matigheid, kuischheid, hunne volkomene sterkte naar ligchaam en ziel, die hen verstaalde tegen geloofsdwang en regtsverkrachting. Ook drukte dit gevoel zich bij alle Dichters uit, die in den helderen morgen onzer Letterkunde bloeiden. Hoe kiesch en zedig waren niet onze Minnedichters! Hoe gaarne vertoefde men, in de keuze zijner tafereelen, bij dat onschatbare boek, 't welk de gronden van zedelijkheid zoo zeer aandringt door Gods geopenbaarden wil! Vondel, hoe bijtend van geest, hoe veranderlijk van geloofsbelijdenis, bleef steeds de onwrikbare tolk van godsvrucht, regt en pligt. Cats bovenal, de zoo vaak miskende cats, wiens eenvoudige, uit het hart opgewelde poëzij zoo geheel den ongekunstelden, goeden man teekent, is als Zededichter gewis, naast kamphuyzen, de eerste van Nederland. Overal bezielt hooge eerbied en liefde voor de Godheid, kennis aan het menschelijk hart, achting voor de zedewet, en zucht voor het welzijn zijner natuurgenooten, dezen voortreffelijken Dichter. Overal ziet men in hem de getrouwe schilderij dier gulden tijden, toen eenvoudigheid en spaarzaamheid met nijverheid en werkzaamheid in alle vakken hand aan hand gingen. Hij teekent het menschelijke leven in deszelfs voornaamste en beslissendste tijdvakken; schetst overal het Kind, voornamelijk echter den Jongeling en het Meisje, de Vrouw en den Echtgenoot, den Grijsaard en de Matrone, met eigenaardige kleuren, doch met die der Natuur, niet die der overbeschaving. Vandaar, dat zijn boek geenen fat of saletjonker kan behagen, maar dat het zoo lang een handboek was voor
| |
| |
elken regtgeaarden, ouderwetschen Nederlander, en nog door elken echten kunstkenner op hooge waarde geschat wordt. Te regt had daarom ook de Hoogleeraar siegenbeek den wensch geuit, (in zijne bekroonde Verhandeling over den rijkdom en de voortreffelijkheid der Nederduitsche Taal) dat men de jeugd op de scholen reeds vroeg tot de kennis van dien uitmuntenden Dichter, door een zedekundig leerboek uit zijne werken getrokken, mogt opleiden. Hij heeft zelf daartoe de handen aan het werk geslagen, en levert ons in den voor ons liggenden bundel een treffelijken cursus van wijsgeerte des levens, gebouwd op Godsdienst, deugd en menschenkennis. Cats is echter niet de eenige bron, uit welke de Verzamelaar geschept heeft. Ook andere der talrijke Zededichters, welke onze Natie ten allen tijde heeft voortgebragt, hofferus, heyns, luiken, bruin (die wel doorgaans zwak is, doch uit wien de Hoogleeraar met zeer veel oordeel verscheidene der beste plaatsen gekozen heeft), poot, en een enkel stukje van e. koolaart, versieren dezen bundel. Gaarne hadden wij, al ware het dan ook met eenige verandering geweest, wat meer plaatsen uit den uitmuntenden en waarlijk dichterlijken kamphuyzen hier aangetroffen, waaruit slechts zeer enkele stukjes zijn overgenomen. Immers, wij schromen niet, in kracht van taal, hoogte van dichterlijke uitdrukking, en gloed van verhevene geestdrift voor het schoone en goede, aan kamphuyzen de kroon onder alle Zededichters toe te kennen. Moge dan ook zijn penseel nu en dan wat hard zijn; veracht ook iemand de kunsttafereelen van michaël angelo om hunne forsche, zelfs stroeve manier? Maar het is voor kinderen, zal men zeggen. Het zij zoo: maar kan het eenig kwaad, ook dezen vroeg tot nadenken te gewennen? De zoete kern zal
aan oplettende leerlingen voor de harde schaal rijkelijk vergoeding schenken.
Het voor ons liggende boekdeel behelst geen volledig zamenstel van Zedekunde. Dit duldde het bestek des
| |
| |
werks niet, daar zoo iets onmogelijk uit Gedichten kon worden bijeengebragt. Dan met regt vertrouwt de kundige Verzamelaar, dat men hetzelve voor een zedekundig Schoolboek genoegzaam volledig zal keuren. En niet alleen voor een Schoolboek; vele, zeer vele der hier opgenomene plaatsen uit onze oudere Dichters zullen niet alleen zeer nuttig, en in dezen vorm ook min onbehagelijk zijn voor den man naar de wereld, die de vroegere sieraden van onzen Zangberg uit onkunde versmaadt, maar ook welkom aan den beminnaar der Nederduitsche Poëzij, die hier zoo vele treffelijke spreuken in eene geleidelijke orde bijeen vindt, welke hij anders met moeite uit de werken onzer Dichters zou moeten opzamelen. Zie hier den inhoud des werks:
I. Hoofdstuk. Over God, Godsvrucht en Deugd in het algemeen. II. Waarde en voordeelen der Deugd, en heillooze gevolgen der Ondeugd. III. Hulpmiddelen tot Deugd, en behoedmiddelen tegen de Ondeugd. IV. Bijzondere Deugden en Pligten; waarschuwingen tegen bijzondere Ondeugden. V. Algemeene leeringen, en voorschriften van levenswijsheid.
Uit het eerste dier Hoofdstukken zullen wij eene plaats hier overnemen, ten bewijze dat cats, zoo dichterlijk in zijne denkbeelden, ook, waar het vereischt wordt, zijne uitdrukking tot eene gepaste hoogte kan verheffen; iets, waarvan deze bloemlezing nog vele andere voorbeelden aanbiedt.
Gods albestuur.
Daar is hier boven ons, daar is een hooger wezen,
Wiens onbegrepen' aard nooit mensch en heeft gelezen,
Nooit brein en heeft gevat: daar is een wondre geest,
Oneindig, magtig, rein, en waard te zijn gevreesd.
Die stuurt dit wonder Al, naar dat hij wil gebieden,
En schrijft den menschen voor al wat er zal geschieden
Die trekt een rijs omhoog, en velt een cederboom;
Die maakt van zand een beek, en dempt een' hollen stroom;
| |
| |
Die zet de Prinsen af en doet de wereld drillen,
En gaat dan wederom de groote winden stillen;
Die regt dan wederom wat plat ter aarde lag,
Zoo dat men aan het werk zijn' krachten kennen mag.
Het werk is, behalve in groot 8vo op best schrijfpapier, ook in 12mo op gewoon drukpapier ten behoeve der scholen uitgegeven; iets, hetwelk wij zeer goedkeuren. |
|