| |
| |
| |
Levens van gedenkwaardige Mannen en Vrouwen uit de achttiende Eeuw. Gevolgd naar het Hoogduitsch van Samuel Baur, met eenige oorspronkelijke Hollandsche Levens vermeerderd. IVde Deel. Te Amsterdam, bij J. Allart. 1811. In gr. 8vo. VIII en 347 Bl. f 3-:-:
Geschiedkundige Tafereelen, behelzende merkwaardige Gebeurtenissen, Verhalen en Anekdoten, uit het Leven van beroemde en beruchte Menschen. Verzameld door een Gezelschap Letterminnaren. Gevolgd naar het Hoogduitsch. Te Zutphen, bij H.C.A. Thieme. 1811. In gr. 8vo. X en 298 Bl. f 1-16-:
Wij voegen deze twee geschiedkundige werken bijeen, daar zij blijkbaar dezelfde strekking hebben, (schoon het eerste zich bij uitsluiting tot de 18de Eeuw, die zekerlijk in gebeurtenissen overrijk is, bepale;) de strekking namelijk, om door eene onderhoudende lectuur tevens de zoo noodige kennis aan de nieuwere Geschiedenis meer algemeen te verspreiden. (Immers, schoon in de Geschiedkundige Tafereelen ééne Levensbeschrijving der deugdzame octavia, Zuster van augustus, voorkome, mag toch deze verzameling ook beschouwd worden als aan de nieuwere Geschiedenis gewijd, tot welke alle de overige Levens behooren.)
Loffelijk, ongetwijfeld, is het voorgestelde doel. Er heerscht in ons Vaderland, bij zoo vele onbetwistbare verdiensten in alle vakken van menschelijke wetenschap, nog te weinig lust en ijver voor een der schoonste en gewigtigste gedeelten derzelve: voor de nieuwere Geschiedenis. De sterke zucht van onzen landaard, om de Ouden grondig te kennen, heeft zekerlijk niet weinig toegebragt, om hunne Geschiedenis bij voorkeuze te beöefenen. Men voege hierbij de algemeene, en gewis
| |
| |
zeer verdienstelijke, liefhebberij voor de Vaderlandsche Geschiedenis, en men zal gereedelijk begrijpen, waarom de Nederlander, die niets ten halve doen wil, in het vak der Historie met de borst schier alleen op deze twee afdeelingen valle, en de nieuwere Geschiedenis van andere Volken zijner aandacht minder waardig keure. In der daad, waar is het Nederduitsche werk over eenig gedeelte der eigenlijk gezegde Hedendaagsche Historie, (niet Landbeschrijving) 't welk verdiende, na de klassieke werken van hooft, henrik de groote en Rampzaligheden van den Huize medicis, aan den vreemdeling te worden bekend gemaakt? Zijn niet de voormaamste der nieuwere Geschiedschrijveren, hume en de onsterfelijke Schrijver van den Geest der Wetten, door allergebrekkigste vertalingen zelfs misvormd? De vertaling van schiller's dertigjarigen Oorlog, een werk in Duitschland verslonden, heeft men zelfs, toen zij naauwelijks begonnen was, zekerlijk bij gebrek aan vertier, moeten staken. Rec. herinnert zich, jonge lieden van vele verdiensten op de Akademie gekend te hebben, die derzelver sieraad uitmaakten, en die, schoon zij de daden, b.v. van themistokles, fabius maximus, scipio en den ouden cato in alle bijzonderheden kenden, van eenen blake, daun, laudon, en Lord chatham (den Vader) nooit, en van eenen eugenius of condé zelden iets gehoord of gelezen hadden. Intusschen is dit verzuim allerwezenlijkst, en voor den Nederlandschen letterroem niet alleen, maar ook voor de aaneenschakeling der kundigheden, en zelfs voor het dagelijksche leven nadeelig, waarin men, bij voorvallende gesprekken
over de gebeurtenissen van den dag, elk oogenblik herinneringen uit de nieuwste Geschiedenis behoeft.
In zoo verre ware het nut, ook van kleinere stukken uit dit ruime vak, van welgeschrevene Levensbeschrijvingen, van Vertalingen zelfs, mits goed bewerkt, voldongen. Dan, is het raadzaam, deze Levens zonder orde
| |
| |
dooreen te werpen, zoo dat b.v. een verkwister uit Frankrijk ten tijde van lodewijk XV. in dezen bajert stoutelijk tusschen de edele octavia en den dapperen Grooten Keurvorst het hoofd verhesse? Verscheidenheid vermaakt, zegt het spreekwoord, en te dezen aanzien is zekerlijk eene zoodanige vermenging niet ongunstig, daar zij den Lezer niet lang op één standpunt laat, maar hem achtervolgens, naar verkiezing, door alle tijden heen en naar alle oorden der wereld doet ronddwalen. Zoo dus het eenige doel van zoodanige geschriften vermaak, of de negative verdienste ware, van de Romanslectuur te verbannen, dan zekerlijk kon men de wanorde, die met name in No. 2. der voor ons liggende geschriften heerscht, niet afkeuren. Maar zoo veel te minder zal dan ook het nut zijn, door zoodanig een werk te bereiken. De Geschiedenis toch, van de Tijdrekenkunde verstoken, mist haar regter oog, en loopt groot gevaar, wanneer men ook de Aardrijkskunde voor haar verduistert, van geheel blind te worden. En dit laatste heeft bijna in No. 1. plaats gehad, door de onachtzaamheid des Vertalers, die meermalen Milaan, op de Duitsche wijze, Mailand genoemd heeft, zoo dat niemand, die geen Hoogduitsch kent, aan de Hoofdstad van Lombardije kan denken. Zoo heet het ook op bladz. 153, ‘de Generaal nadasdy veroverde Maagdenburg.’ Indien dit in het oorspronkelijke dus gestaan hebbe, is het eene geweldige drukfout, want Maagdenburg was in den zevenjarigen oorlog altijd het bolwerk en de laatste steun van Pruissen; doch wij hebben bijna vermoeden op den Vertaler, dat hij hier eene of andere Duitsche stad herdoopt hebbe,
gelijk, op dezelfde bladzijde, Hochkirchen in Hoogkerk, en elders het Bannaat in Bannate.
De personen, in No. 1. geschetst, zijn: de voortrefselijke, der wereld te vroeg ontrukte, ganganelli; pius VI, zijn opvolger, wiens regering voor Rome
| |
| |
slechts door ongelukken gekenmerkt werd; iwan III, van Rusland, door toedoen van vijanden en vrienden een slagtoffer der staatzucht; calas, wiens marteldood in Frankrijk het sein tot verdraagzaamheid gaf; de Kardinaal dubois, in wien de menschelijke natuur op het laagste peil stond, terwijl hij, door een afzigtig contrast, in eene bedorvene Maatschappij bijna den hoogsten rang bekleedde; mirabeau, dat zonderling mengsel van laagheid, zedenbederf, schranderheid, en wegslepende overredingskracht; daun, Oostenrijks fabius, die tweemaal den grooten frederik sloeg, en hem, zonder zieten, ten derdenmale den zegepalm ontwrongen had; clerfayt, de onsterfelijke overwinnaar bij Mentz; menzikof, eerst pasteibakkersknecht, daarna alvermogend Minister in Rusland, en eindelijk balling onder den Noordpool; potemkin, de meer gelukkige lieveling van catharina II, wien toch ook de dood in een barbaarsch gewest in 't open veld verraste; hume, groot als Geschiedschrijver, doch gevaarlijk als twijfelaar; onze twee groote Geneesheeren boerhaave en h.g. oosterdijk, beide door den Verzamelaar bij dit werk gevoegd; (de levensschets van boerhaave is tamelijk onvolledig; die van oosteroijk beviel ons veel beter, en draagt blijken eener naauwkeurige en oordeelkundige bewerking;) de Hongaarsche gelukzoeker benjowsky; de vrouwelijke Held, Staatsman en Geleerde, d'eon; de Koningsmoorder damiens, die meest bekend is door zijne ijsselijke teregtstelling; gustaaf's heillooze moordenaar
ankarström; het vroegrijpe kind heineken, en de dwerg bebe. Men ziet, dat, behalve de rangschikking der meeste Helden in paren, hier ook weinig orde heerscht.
In No. 2 vindt men johanna I. van Napels, die hier in een zeer gunstig licht wordt voorgesteld; uhlefeld, den diepgevallen gunsteling van twee Deensche Koningen; octavia, dat schitterend verschijnsel van
| |
| |
deugd en zachtheid te midden van Rome's bedorvene vrouwen; brunoy, een zonderlinge krankzinnige; frederik willem, de eigenlijke stichter van Brandenburgs grootheid in de 18de Eeuw; een Portretschilder van Köthen, en de bekende Marquis van bedemar, bekend als aanstoker der groote zamenzwering tegen Venetie in 1618; voorts eenige biographische anekdoten.
Wat voorts de schrijfwijze aanbelangt, dezelve is tamelijk wel; echter belet de kortheid der levensbeschrijvingen doorgaans de behoorlijke ontwikkeling der karakters, en zelfs nu en dan der voornaamste daden; b.v. in No. 1. van den slag bij Kollin, waardoor zich daun heeft onsterfelijk gemaakt (bladz. 152), van bijna allen staats- en krijgshandel van Vorst potemkin (bladz. 196-200), het gansche tijdvak der regering van pius VI. sedert 1782. tot op de Fransche omwenteling (bl. 50) enz. Het minder aantal der levensbeschrijvingen in No. 2. laat meerdere uitvoerigheid toe; echter vindt men ook hier weinig karakteristieke trekken. Het ware te wenschen, dat alle Levensbeschrijvers den grooten plutarchus tot model kozen, die niet alleen de openbare bedrijven, maar wel in 't bijzonder die kleine trekken zijner Helden heeft opgeteekend, welke zoo zeer de individuële denk- en handelwijze doen kennen. Het is waar, de Helden der nieuwere Geschiedenis vertoonen zich minder en robe de chambre, dan wel de Ouden: doch ook hier behoefde men, bij eenige vlijt en nasporing, zich juist niet met algemeen bekende daadzaken te vergenoegen, of moest althans uit dezen doorgaans de treffendste kiezen; hetgeen in beide verzamelingen niet altijd het geval is. Met dat alles zijn dezelve, in een uur van uitspanning, zeer geschikt ter verpoozing, en kunnen toch ook verscheidene bijzonderheden in het geheugen prenten, die menigen Lezer misschien tot eene meer gezette beoefening der zoo hoogst belangrijke nieuwere Geschiedenis zullen aansporen. |
|