Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeerrede van Joost Gerard Kist, bij gelegenheid der viering van zijnen vijfentwintigjarigen Evangeliedienst in de Gemeente te Zaltbommel. Te Dordrecht, bij A. Blussé en Zoon. 1811. In gr. 8vo. 36 Bl. f :-8-:Niet onwaardig aan den naam van kist, met roem bekend bij onze Landgenooten, achten wij deze Leerrede, niet van den Dordrechtschen, maar van den Zaltbommelschen Evangeliedienaar. Zij draagt het kenmerk van uit het hart gevloeid te zijn van eenen waardigen, getrouwen en godvreezenden Bijbeltolk, gevoelig wegens het voorregt en den zegen, van zijne Gemeente, 's mans tweede standplaatsGa naar voetnoot(*), het vierde eener eeuwe te hebben mogen stichten, en met dezelve door den naauwsten band van liefde en vrede zoo lange vereenigd geweest te zijn, ja velerlei genoegens en druk der tijden verduurd te hebben. Gelukkig achten wij tot dit oogmerk den tekst gekozen uit 1 Thess. II:19, 12. Kortelijk licht hij die woorden toe, en staat vooral stil op het denkbeeld, dat, gelijk Paulus aan die Gemeente schreef: ‘gij zijt onze heerlijkheid en onze blijdschap,’ ook hij dit zelfde van de zijne mogt zeggen. Daartoe overweegt hij met zijne Hoorders, eerst en in het breede, | |
[pagina 444]
| |
(I) wat zij tot hiertoe voor elkanderen waren, en dan beknoptelijk, om herhaling te ontgaan, (II) wat zij op den volgenden weg van hun leven voor elkanderen behooren te zijn. - Met genoegen en zedelijk nut, durven wij zeggen, zal elk Christenlezer deze Leerrede in handen nemen, van welke ons bestek verbiedt meer te zeggen, dan dat zij in eenvoudig goeden stijl gevat, met gemoedelijken ernst bewerkt is, en afloopt in geregelde orde. Voorzeker, de aard der stoffe brengt mede, dat dit stukje van de meeste aangelegenheid te schatten zij voor de Gemeente van zijn Eerw., en niet te onregt door hem wordt aangeslagen als eene proeve en een blijvend gedenkteeken van hunne onderlinge liefde en trouw, daar toch de Leerrede niet zonder aandrang zijner Gemeente in het licht verschijnt. Echter verblijdt het ons, dat zijn Eerw. aan dit aanzoek het oor leende, en door gepaste opheldering onder den tekst eene en andere toespeling verklaard heeft op voorvallen, wel waardig in geheugenis te blijven; en is de Leerrede ongetwijfeld daardoor van uitgebreidere nuttigheid geworden. Zoo verders deze onze aanprijzing van dit boeksken iets mogt toebrengen, om den Eerw. kist te nopen, eene en andere Leerrede uit zijnen vijfentwintigjarigen voorraad in druk te doen uitgaan, gelooven wij door onzen welverdienden lof geenen ondienst toegebragt te hebben aan de zaak van Godsdienst en zedelijkheid: en eindigen wij met den wensch, dat zijn arbeid in den Heere steeds nuttig blijve voor zijne Gemeente, en deze, bij de toekomst van Christus Jezus, zijne heerlijkheid en blijdschap verhooge. |
|