| |
| |
| |
Conseits à ma Fille, par J.N. Bouilly, Membre de la Société Philotechnique, de la Société Académique des Enfans d'Apollon et de celles des Sciences et des Arts de Tours, Boulogne fur Mer etc.
‘Vis consilii expers, mole ruit sua. hor.
La force sans conseil se détruit d'elle mème.
Premiere Edition. II Tomes. à Paris chez Rosa 1812. 8vo. pp. 709.
Dit werkje, naar wij vernemen, reeds ter vertaling zijnde aangekondigd, willen wij te korter zijn in ons tegenwoordig berigt. Het bestaat, voor elk deeltje, uit tien verhalen, of zoogenaamde anecdotes, voor wier echtheid de schrijver, in het voorberigt aan zijne dochter, zegt te kunnen instaan; van welke hij zelf, wat meer is, vele zou hebben bijgewoond, en die althans uit den tegenwoordigen tijd, dien der revolutie of kort voorgaanden, zijn ontleend. Zet dit reeds veel waarde aan eene geschiedkunde bij, die even zoo belangrijk als doelmatig ten zedelijken bestuur en ter algeheele vorming der maagdelijke jeugd is, niet minder doet zulks de wijze, waarop het gansche werk is uitgevoerd. Een zoo zuivere als gemakkelijke en naar elk onderwerp geschikte stijl; eene levendige, schilderachtige en warme vertelling; eene groote verscheidenheid, naauwkeurige teekening, aangename frischheid van uitkomende en sterksprekende karakters; voor elk verhaal een keurig uitgevoerd plaatje, waarin veelal het voorgestelde oogenblik allergelukkigst is gekozen: deze zijn de voorregten des aanminnigen vorms, in welken deze verhalen gegoten zijn. Hoe gaarne staafden wij al het gezegde met voorbeelden, die niet dan met het uiterst genoegen zouden kunnen gelezen worden. Doch, waarschijnlijk nog eenmaal moetende terugkomen, zal het voegzamer zijn, alsdan metéén de vertaling, door aanhaling, te doen kennen. Slechts van de keuze der plaatjes een paar voorbeelden! - Een jong officier was door verdienste en geluk, binnen kort, zeer hoog gestegen. Thans zocht hij,
| |
| |
met behulp zijner verstandige bloedverwante, eene waardige vrouw. Nanine de St. Ange, eene kweekelinge uit des Keizers opvoedingsstichting te Ecouen, had eerst weinig indruk op hem gemaakt. Hare liefelijke stem en musicaal talent, gevoegd bij de beminnelijkste inborst en het waardigst karakter, hadden de zaak aanmerkelijk van gedaante doen veranderen. Nu had zij hem de beeldtenis van zijnen weldoener, tot het vervaardigen van eene kopij, afgevraagd; had, door behulp derzelve, en der warme vertelling, meermalen van hem gehoord, het roerend tooneel des doods van den Graaf de St. Geran, in de armen zijns voormaligen redders en nu aangenomen zoons, onzen jeugdigen krijgsman, allertreffendst op het doek gebragt; en deze schilderij eerst aan hare vriendin, en daarna, op het verzoek van deze, aan derzelver verrukten neef geschonken, die, het stuk aanvaardende, zegt: ‘Duld, Mejuffrouw, dat ik u smeeke, bij dit dubbel geschenk der vriendschap nog te voegen, wat deszelfs schoonste sieraad moet uitmaken.’ - ‘Wat dan, Mijnheer?’ - ‘Het is gebruikelijk dat een kunstenaar met zijnen naam de voortbrengsels verfraaije, welke hij voor de zijnen erkent: ô hoe waard zou mij de uwe zijn, met uwe hand onder dit stuk geschreven!’ - ‘Arthur! gij verbaast mij; gij zijt noch de bloedverwant van Nanine de St. Ange, noch de vriend van haar huis; en zou het niet eenigermate de welvoegelijkheid kwetsen, dat haar naam?....’ - ‘Het is ook geen Nanine de St. Ange, dat ik Mejuffrouw verzoeken durf aan den voet dezer schilderij te schrijven.’ - En wat naam dan, Mijnheer de Kolonel?’ zegt al glimlagchende de jeugdige kweekelinge. - ‘Nanine de St. Geran!’ roept Arthur, aan hare voeten vallende.’ - De onderschrapte woorden zijn het opschrist van het plaatje; en, wie is ongevoelig genoeg, om, na de lezing van het
verhaalde, niet met de lieflijkste aandoening bij dit tooneeltje te verwijlen, en, door de aanschouwing der aanminnige beelden, dubbel te genieten?
Jenny la Bouquetiere was van hare bloemkraam rijk geworden. Zij had den naam van Madame de St. Claire aangenomen, maar, desniettemin voor Jenny herkend, Parijs verlaten, hier en daar gezworven, en zich eindelijk te Warschau neêrgezet. Hier eenigen tijd in aanzien geleefd heb- | |
| |
bende, en zeer gezocht zijnde geweest om haren bevalligen omgang, was ze, na tien jaar, in Parijs terug gekeerd, onder den naam eener Poolsche Gravin, weduwe van Floreska. Dan, ongelukkig Poolsche Heeren ontmoetende, kwam de zaak op nieuw aan den dag; en zij verkoos het landleven. In hare nabuurschap lag het buitenverblijf van een Notaris uit de hoofdstad, een rijk, geacht, beminnelijk vader van verscheiden gehuwde, en ééne nog ongehuwde dochter, naar wier hand een waardig, schoon burgerlijk, jongman, met de beste hoop, stond. Slechts wist Madame de Floreska haar zoo aan zich te trekken, en de zotste inbeeldingen en verwachtingen van hoogeren rang in te boezemen, dat de jongman niets dan koelheid ondervond. Welhaast daagt het verjaarfeest van den ouden man. Kinderen, kleinkinderen, buren en vrienden helpen hetzelve vieren. Een vriend van onzen minnaar heeft Jenny herkend. Op de bevalligste wijze bieden al de kleinen den eerbiedwaardigen grootvader elk eene bloem aan, terwijl alles rondom gepastelijk is versierd in den schoonen tuin, en het gansche overige gezelschap hem omriugt. De brave man verheugt zich innerlijk, duidt elks geschenk op het vriendelijkst, en vraagt eindelijk, wie hem nu van al die bloemen een ruiker zal maken. Elk der gevers wedijvert om deze eer. Maar de minnaar van hunne zuster, zich elders wendende, zegt: Zoo Mevrouw de Gravin zich daarmede wilde belasten! Voorts komt het tot nadere verklaring, en zij moet nog eenmaal het veld ruimen.
Men besluite echter uit deze stalen niet tot eenige gezochtheid van soortgelijke aardigheden. Er heerscht ook in de voorstellingen eene keurige verscheidenheid. De vader, die door de muzijk zijner dochter uit eene verdoovende droefheid opgewekt en overgehaald wordt om op nieuw voor haar te leven, is misschien eene der schoonste, wat uitdrukking en gevoel betreft. Maar wie kan tevens de gelieven, Catinat aanroepende, en den weldoener, die hen beluistert, niet merkende, zonder deelneming aanschouwen?
Zonder bij alwat lof verdient langer stil te staan, willen wij nog een paar aanmerkingen maken. De eerste betreft het werk zelve; de andere, meer het plan, om onze landge- | |
| |
nooten, ook door vertaling, in deszelfs genot te doen deelen.
Het is niet te ontkennen, dat jeugdige harten al ligt geneigd zijn, om eenigzins avontuurlijk over de liefde te denken. Bij jonge meisjes heeft dit misschien nog meer plaats, dan bij het mannelijk gedeelte. En hare voorname leetuur, die der romans, geeft hieraan niet zelden rijkelijk voedsel. ‘De liefde is blind, en dwaalt echter niet; zij is eene zaak van het gevoel, waarmede het verstand niets te doen heeft; zij is in allen geval zichzelve genoeg, en behoeft naar stand, vermogen, of wat het ook voor heteronomischen (vreemden) invloed zij, in het geheel niet om te zien.’ Dat deze leer valsch is, daaraan twijfelt zeker niemand. Maar, geheel ingebeeld en niet op de natuur gegrond, geheel heilloos en niet tot de beste einden gerigt, geheel verkeerd en niet vatbaar voor een tegenovergesteld uiterste, zouden wij ze toch ook niet gaarne noemen. Ach, hoe onvruchthaar en hoe beperkt is ons arme verstand, om ons in de belangrijkste zaken, de heiligste betrekkingen, de zaligste aangelegenheden, alleen te kunnen geleiden! Hier nu schijnt mij onze schrijver eenigzins te zondigen. Het huwelijk is er al te zeer eene schikking van vrienden, eene vrucht van het overleg, hoogstens van langdurige kennis en gehechtheid. Waarschijnlijk was het oogmerk, een tegenwigt aan te brengen. Doch, hetgeen te veel bewilst, te veel zegt, te veel vergt, verliest juist daardoor zoo ligt allen gevolg; of wel, werkt zelfs op eene tegengestelde wijze.
Wij roemden boven de waarheid en getrouwheid der schetsen, in deze verzameling van leerrijke verhalen opgehangen. Hieruit volgt, dat men, bij de lecture, terstond gevoelt, op Franschen grond zijn. Niet zoo zeer de tooneelen, of ook de manieren, zijn het, die deze opmerking wekken; schoon ook een aantal uitdrukkingen den vertaler moeite genoeg zullen geven, om een Hollandsch kleed voor het onbekende denkbeeld te viaden. Meer doelen wij op de bijzondere wijze, die eene verrigting, eene gemoedsgesteldheid, eene deugd of ondeugd, deze of gene eigenaardige kleur leent; en allermeest op het doorgaande in dazen, op de karakters, gelijk die bij elken eenling hier zoo keurig uitkomen. Van het laatste willen wij terstond een klein staaltje geven; na
| |
| |
gezegd te hebben, dat deze onze aanmerking enkel de strekking heeft, om den lezer voor te bereiden, hem te waarschuwen het vreemde niet voor onnatuurlijk te houden, en, door het wegnemen van eenen onaangenamen indruk, misschien op louter vooroordeel gegrond, de lecture des te aangenamer te maken. Zie hier het beloofde!
Eene jeugdige en schoone Prinses, die, inzonderheid door middel eener bejaarde weldadige zuster, vele bermhartigheid oefende, had het ongeluk gehad, eenen looper, man en vader van verscheiden kinderzen, te overrijden en vrij erg aan den arm te wonden. Zij besluit, in het kleed eener Nieuwelinge, met de zuster, die tevens voor wondheelster speelt, den zieken zelve te bezoeken. Hier volgt eene woordwisseling, van welke men ons vergunne, het een en ander in het oorspronkelijke aan te halen.
Ah! jarni, zegt de zieke, qu' nous am'nezvous donc là? Est ce la Vierge d' St. Sulpice qu' vous auriez prise en passant? j'ai ben vu d'jolies soeurs dans ma vie; mais jamais com' celle là. - C'est bon, c'est bon: zegt de oude: il ne s'agit pas de cela: comment va votre blessure? - Oh! j'souffrons moins, grâce à vos soins et à vot' baume: sans lui, j' n'aurais pu d' ma vie presser dans mes bras mes pauv' petits enfans. - Il est certain, dit la princesse avec onction, que notre bonne mère Agathe fait chaque jour des cures miraculeuses. - Ah jarni queu voix douce! v'la un' jeune soeur qui peut bend'mander à Dieu tout c' qu'elle veut: j'sis fûr qu'i' n'a pas la force d' la refuser. - Wat verder, de Prinses hem eene hand leenende. Ah queu peau fine et les jolies petites menottes! - De wondebeter gevonden zijnde; Ah! dit la princesse avec un mouvement de joye qu'elle ne peut réprimer, Dieu m'a donc exaucée! - Yvous l'disais ben, qu'i' n'avait rien à vous r'suser.... Ensin, j'pourrai r'prendre mon travail! C'n'est pas, jarni! que j'soyone dans l'besoin; c'te bonne princesse qu'a pensé m'écrafer, ne m'laisse manquer de rien. Aussi dès que j'pourrai sortir, je m'rends dans la rue où c'qu'a d'meure: je m'campe à sa porte, et j'y reste jusqu'à c'que j'ayons l'bonheur de la voir: et j'dis qu' c'en est un, car on assure qu'elle est belle à
croquer. Jarrête sa voiture et j' li dis: J'sis Michel, c' commissionnaire quî soi d'homme n' sait plus si c'est un malheur ou un benheur d'avoir l' bras fracassé. Je r'mercions ben Vot' Altesse des soins qu'
| |
| |
el' m'a fait donner; et je n' li d'mandons pas qu' deux choses: la première d'récompenser la soeur Agathe. La s'conde chose c'est de m' permettre d' voir vot' cocher, d' li dire qu' vous m' avez ôté la force d' li en vouloir; et pour à cel' fin d' vider la qu'relle, j' l'emmène au cabaret de coin. V' là quinze grands jours qu' la soeur Agathe me tient à l'eau: il est temps que j me r'fasse.
Wij vragen niet, of iemand den opgeruimden, beleefden, galanten Franschman in dezen armoedigen huisvader erkent. |
|